Poëzie als klein protest

De Roemeense Matei Vişniec dankt zijn bekendheid met name aan zijn Franstalige toneelstukken, die zijn Roemeenstalige poëzie overschaduwen bij het grote publiek. In De stad met één enkele bewoner laat Jan Mysjkin in een brede selectie gedichten zien waarom ook Vişniec’s poëzie meer dan de moeite waard is. Vişniec werd op 29 januari 1956 geboren in de Roemeense provincie Moldavië. Tussen 1980 en 1984 publiceert Vişniec drie bundels. Samen met een groep andere dichters maakt hij deel uit van de Roemeense ‘Tachtigers’. Zijn poëzie is ironisch en grotesk. Deze vorm geeft het absurdisme en de tijdsgeest van het communistische Roemenië treffend weer. Als zijn toneelstuk De paarden aan het venster wordt verboden, vlucht Vişniec naar Frankrijk waar hij politiekasiel aanvraagt. Zijn toneelwerk krijgt de overhand en pas in 2000 publiceert Vişniec een nieuwe dichtbundel. In 2004 verscheen nog een verzamelbundel waar Vişniec nieuw werk aan toevoegde.

De stad met één enkele bewoner bevat een selectie gedichten uit Vişniec’s vijf bundels en draagt de titel van zijn tweede collectie, gepubliceerd in 1982. De bundel bevat zowel gedichten uit de tijd dat Vişniec in het communistische Roemenië woonde, als na de val van de muur en het einde van het communistische tijdperk in Oost-Europa. Toch blijven Vişniec’s gedichten dertig jaar na de val van de muur nog even aansprekend als voordien. De benauwende sfeer wordt afgewisseld met veel humor. Juist de combinatie van speelsheid en beklemming zorgen ervoor dat Vişniec’s gedichten in je hoofd blijven hangen zonder loodzwaar te wegen. Een goed voorbeeld hiervan is het gedicht Je hoeft niet bedroefd te zijn:

Je hoeft niet bedroefd te zijn
Ik denk dat ik je zal doden, ziedaar wat ik denk
zei hij terwijl hij zijn zakken afzocht naar sigaretten
hé zei ik je hebt geen sigaretten meer wacht effe
ik haal een pakje voor je bij de winkel op de hoek
dank je wel zei hij en hij nam de sigaretten
uit mijn hand weet je het valt me moeilijk je te doden
geeft niet zei ik terwijl ik hem
een vuurtje gaf kan gebeuren
je hebt gelijk zei hij het punt is dat mijn pistool
heel erg vuil is ach zei ik als het maar dat is
ik maak het wel voor je schoon zodat je
niet al te lang hoeft te wachten en
ondertussen zal ik een wijsje voor je neuriën
zodat je je niet gaat vervelen
ach zei hij ik begin me aan jou te hechten hoewel
ik helemaal geen kogels meer heb
ho maar daar hoef je niet bedroefd om te zijn
zei ik kijk hier heb je d’r zoveel als je maar wilt

Naast een aansprekend narratief, toont het gedicht de onverschilligheid van het Roemeense volk tijdens het communistische tijdperk. Het laat de hoofdpersoon koud of hij vermoord wordt, sterker nog, hij helpt de moordenaar graag. Hij gaat zelfs zover dat hij een melodietje neuriet om zijn belager te vermaken. Het gedicht is een duidelijk geëngageerd protest tegen de manier waarop de Roemeense bevolking zich laat gebruiken door het communistische regime. Tegelijkertijd verliest het gedicht niet aan kracht als het los van zijn tijd en context begrepen wordt. Het ligt het in de aard van de mens om soms onze spreekwoordelijke moordenaars een handje te helpen: het is een situatie die weinig onbekend voor zal komen.

Vişniec’s taal is eenvoudig. Zijn gedichten lijken vaak op een terloopse anekdote verteld door een goede vriend: ‘Vandaag, toen ik door de stad liep/kwam ik overal in de straten/spullen van me tegen.’ Juist de simpele taal zorgt ervoor dat Vişniec’s absurdistische humor en spot goed tot zijn recht komen: ‘en van de roman waaraan ik al dertig jaar werk/hadden drie ouwe knarren een pagina gevonden/en dicht tegen elkaar aan gedrukt/lagen ze krom van het lachen.’ Tegelijkertijd wordt de lezer op een dwaalspoor gebracht. Ogenschijnlijk lijkt het gedicht op een vorm van zelfspot, maar in het communistische Roemenië van Vişniec’s tijd bestond er nauwelijks privacy: bijna iedereen bespioneerde elkaar, alles lag op straat. Toch blijft dit gedicht nu alles wat we doen op internet te volgen is nog even actueel als toen het voor het eerst gepubliceerd werd.

Eén van de beste gedichten van de bloemlezing is ‘Het Schip.’ Aan de kust zinkt een schip en steeds komen mensen kijken naar hoe dat schip zinkt, men komt eerst na een dag, dan na tien dagen en dan na een jaar terug om te kijken of het al gezonken is:

maar het schip zonk zo langzaam
dat we aan het eind van een mensenleven
nog altijd om de beurt naar buiten gingen en
naar de hemel keken het water maten
met de tanden knarsten
en zeiden: dat is geen schip
dat is een…
dat is een…

In de eerste instantie is het schip dat maar niet wil zinken een parabel voor het communisme dat voor Vişniec’s gevoel maar niet ten onder wilde gaan. Maar tegelijkertijd kan het vandaag de dag alles zijn: racisme, homofobie, kapitalisme, het is naar eigen smaak in te vullen.

De stad met één enkele bewoner is een unieke kennismaking met een opmerkelijke, in Nederland onbekende dichter. Jan Mysjkin selectie, vertaling en inleiding zijn sterk, waardoor het werk van Vişniec goed tot zijn recht komt. Alhoewel het Roemeens een prachtige en zangerige taal is, werken de gedichten uitstekend in het Nederlands. De selectie gedichten geeft een goed overzicht van het poëtische werk van Vişniec. Het laatste gedicht geeft dat treffend weer: ‘Dit is alles wat ik heb/deze regels/deze inderhaast op deze bladzijde gekrabbelde regels/deze woorden die niet bijster veel te betekenen hebben/ dat is alles wat ik heb voor vandaag.’ Zijn poëzie is geboren als een klein protest tegen het communistische Roemenië: woorden was alles wat Vişniec had tegen de onderdrukking. Vandaag de dag blijft zijn poëzie haar waarde behouden als klein protest tegenover nieuwe vormen van onderdrukking.

Kinha de Almeida Guimarães

Matei Visniec – De stad met één enkele bewoner.Vleugels, Bleiswijk. 80 blz. € 20,45.