Je overal iets van aantrekken, geen last zijn

De hoofdpersoon, de ik-figuur, in Thomas Verbogts Als je de stilte ziet is een denker. Hij probeert om het verleden te begrijpen op basis van zijn herinneringen alleen. Hij vraagt zich af hoe hij met zijn stiefbroer omging, waarom het hem niet lukte een relatie met een vrouw te bestendigen en tijdens dat afvragen handelt hij niet, totdat hij bij wijze van toeval allerlei mensen uit zijn verleden in het heden tegenkomt. Dan blijkt dat hij eerder had moeten handelen, mensen vragen had moeten stellen, en daarin ligt de tragiek van deze roman.

Een voorbeeld waarin de ik-figuur alles wil overdenken:

Nu alles lang geleden is, wil ik graag dat zo’n moment er weer even is, niet om daar weemoedig over te doen, liever niet; nee, om te begrijpen wat ik zo graag wil begrijpen. Uiteraard zou ik eerst moeten begrijpen waarom ik dat wil begrijpen, maar ik weet niet of ik daaraan toekom of wat er overgebleven is van het leven, van het volle, volle, leven, mij daarvoor de mogelijkheid geeft.

Eigenlijk wil de ik-figuur nauwelijks leven en dingen meemaken; hij wil een soort pauzeknop in het leven, zodat hij het hele leven kan overdenken. Dit levert niet bepaald een strevend personage op – volgens Thomas Rosenboom een voorwaarde voor een goede roman. Ook als de ik-figuur bepaalde geschiedenissen ophaalt blinkt hij niet uit in doortastendheid. Hij accepteert dat vrouwen die bij hem inwonen er nog andere relaties op na houden en zelfs een kind dat hij heeft verwekt mag hij alleen maar zien bij de goede gratie van de moeder. Zelf heeft hij blijkbaar niets in te brengen, niets te zeggen, niets te ondernemen. Na verloop van tijd gaat dat wat tegenstaan en wil je de ik-figuur vooruit schreeuwen om toch vooral eens iets te gaan doen, maakt niet uit wat! Het gebrek aan handelingsbereidheid maakt het personage ongeloofwaardig en dat is de grote zwakte van deze roman.

Twee cruciale gebeurtenissen zijn de komst van pleegbroer Sander en het niet op komen dagen van jeugdliefde Martha. De ik-figuur lijkt in Sander een vriend te hebben gevonden, een vriend die hij eerder niet had. Hij en Sander lijken elkaar te begrijpen en delen tenminste een liefde voor Bob Dylan.

‘Het is zo stil dat je de stilte kunt zien,’ zeg ik. Ik heb vaak de behoefte zulke dingen te zeggen, maar niet als Marleen erbij is, want die vindt het stupide aanstellerij.
Sander knikt zonder zich om te draaien. Aan dat knikken zie ik dat hij het geen aanstellerij vindt.

Dat iemand wat hij zegt geen stupide aanstellerij vindt, is al heel wat. Veel hechter wordt de vriendschap ook niet. Als Sander gaat studeren laat hij niets meer van zich horen. De ik-figuur wilde graag een relatie met Martha en schreef haar een brief om haar uit te nodigen. De ik-figuur wachtte daar een uur en besteedde de rest van zijn leven om erachter te komen waarom Martha niet op is komen dagen. De reden waarom ze niet kwam is even tragisch als teder en redt eigenlijk deze hele roman. Dat er een soort loutering moet volgen met de kleindochter van Martha is misschien wel wat veel van het goede. Het probleem van de ik-figuur wordt goed samengevat in onderstaand citaat:

Sander reageert niet, hij zit in gedachten verzonken te eten – daar voelde ik ook bewondering voor, dat je je nergens iets van aantrok terwijl je niets deed waarvan anderen last konden hebben.

Hij zou zich er maar al te graag niets van aan willen trekken dat hij niets deed waar een ander last van kon hebben. Voor de roman zou dat ook goed geweest zijn, iets minder zich er iets van aantrekken en iets meer last veroorzaken, nu is het te braaf, te weinig ondernemend.

Erik-Jan Hummel

Thomas Verbogt – Als je de stilte ziet. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 272 blz. € 20,99.