Andrés Neuman stond op het programma van het poëziefestival waar ik drie jaar eerder zelf uitgenodigd was en ik hoopte dat we ’s middags, voor de programmering begon, samen iets konden drinken. Hem opsporen was niet bijster moeilijk; een telefoontje naar het hotel waar ik destijds ook was ondergebracht voldeed. Die middag bespraken we de hele wereldliteratuur en proostten we op nieuwe plannen.

In Nederland is de Argentijns-Spaanse auteur Andrés Neuman (Buenos Aires, 1977) vooral bekend om die ene roman: De eeuwreiziger (Athenaeum, 2011): de groots opgezette pil over een mysterieus personage in een negentiende-eeuws Duits dorpje waarmee hij de Premio Alfaguara won en internationaal doorbrak. Vaak betekent een bejubeld debuut dat volgende romans ook aanslaan. Maar zijn tweede roman in Nederland was Stille sprekers (Athenaeum, 2012) en daarmee stokte het. De redacteur die hem bij zijn uitgeverij begeleidde ging elders aan de slag; zijn tweede was heel anders dan zijn eerste; het omslag van het tweede boek was niet heel flitsend; de recensies waren lauw – er zijn genoeg redenen aan te wijzen waarom een auteur opeens niet meer uitgegeven wordt.

Ik mailde Bas Nieuwenhuijsen hierover, die een scriptie wijdde aan de receptie van Neumans werk in verschillende landen. Zijn antwoord kwam snel:
‘Het eerste boek van Andrés Neuman werd positief ontvangen – met lovende stukken in het NRC, de Volkskrant en een aantal regiobladen. Dat is ook eigenlijk wel de internationale trend: Neumans werk wordt zelden slecht besproken en al helemaal niet in het geval van De eeuwreiziger, dat met afstand zijn meest vertaalde en gerecenseerde boek is. Wat de vele vertalingen van het boek betreft; vermoedelijk is dat wat het winnen van een van de grootste commerciële prijzen uit het Spaanse taalgebied – de Premio Alfaguara, in 2009 – met je doet.

Dat Stille sprekers niet met zo’n wapenfeit op zijn naam heeft staan, is waarschijnlijk de belangrijkste reden waarom de persaandacht in veel landen, waaronder Nederland, meteen veel minder was: eigenlijk was er alleen een regionaal stuk dat in een aantal bladen werd overgeplaatst en één landelijke recensie, in het NRC. Ook dit tweede boek wordt hierin positief besproken, al is de recensie slechts half zo lang als die van De eeuwreiziger: “Stille sprekers is een overtuigende roman, maar nog geen meesterwerk” – en dat is dan de tweede reden voor minder persaandacht hier en in het buitenland. “Daarvoor is het verhaal te klein en heeft het stijlexperiment nog te veel weg van een étude. Maar ooit komt dat meesterwerk. Houd Neuman in de gaten.”‘

Niettemin: de meest voorkomende reden van het (tijdelijk) niet doorgaan met een oeuvre is dat het nieuwe (of eerdere) werk van een schrijver niet commercieel genoeg wordt geacht, en vaak is dat te lezen als: hoe heeft de auteur het in hemelsnaam in zijn hoofd gehaald om verhalen of poëzie te schrijven en hoe moeten we die nu in hemelsnaam aan de lezer slijten?

Ik vroeg Neuman mijn exemplaar van El fin de la lectura (Laguna Libros, 2014) de signeren, een bundel verhalen waarin hij de mogelijkheden van het korte verhaal aftast en de literatuurtheorie in stijloefeningen giet. Wellicht zijn niet alle verhalen rond en zijn het eerder schetsen dan gepolijste miniaturen, maar ik houd van dat soort onvolmaakt proza, van literatuur waarin de mogelijkheden door de imperfecties heen te zien zijn, de poëzie in de butsen. Twee van de verhalen eruit werden ooit vertaald voor Tirade, toen Neuman op Winternachten stond. De rest bleef onontsloten voor Nederland. Met veel enthousiasme werd het voorstel omarmd een zkv eruit op Tzum te plaatsen. En wellicht dat later ook andere verhalen en gedichten nog hun weg zullen vinden naar de Nederlandse lezer.

Kubistische detective

En profil liep ik omhoog mijn woonkamer in. Ik knipte eerst ene de helft van de lamp uit en vervolgens de andere helft. Van achter in de ruimte klonk gestommel, maar ik was nog niet helemaal binnen – of wel, dat hing ervan af hoe je ernaar keek. Voor de zekerheid gaf ik een gil. Mijn stem schoot omhoog naar het plafond, waear hij geel als een tennisbal tegenaan stuiterde, recht mijn mond weer in. Logischerwijs viel ik niet meer te redden. Mijn lijk lag in een van de uiterste hoeken van de kamer. Uit een van andere vluchtte de linkervoet van de moordenaar weg. Hoe kon het dat die lamp nog altijd brandde? Ziedaar, het mysterie.

(Vertaling en foto: Luc de Rooy)