Begin juni. Normaal gesproken is het nu tijd voor de boekenbeurs van Madrid, La Feria del Libro de Madrid, die jaarlijks haar tenten opslaat in El Retiro – zeg maar het Madrileense Central Park. Daar worden, tussen uitgevers en literair agenten, de rechten verhandeld van voornamelijk Spaanstalige auteurs, kan het publiek aanschuiven voor optredens van nationale en internationale auteurs of dat bijzondere boek van een gespecialiseerd uitgevertje uit die uithoek van Bolivia op de kop tikken.

Elk jaar is er ook één land of taalgebied ‘gastland’: het krijgt de mogelijkheid zich te presenteren door auteurs uit te nodigen, een grote tent te vullen met boeken en een breed cultureel programma samen te stellen, en dan komt het hele scala voorbij: van kinderboeken tot highbrow literatuur. Dit jaar was Colombia het gastland, maar een of ander virus gooide roet in het eten waardoor de beurs deze maand niet kon doorgaan. De Feria is nu, onder voorbehoud, verplaatst naar oktober van dit jaar, maar uiteraard blijft de vraag hoe internationaal die zal worden en welke auteurs er nog zullen optreden. De uitgebreide gezondheidsvoorschriften zijn al wel bekend: alle bezoekers verplicht een mondkapje op, bij elke ingang wordt de temperatuur gemeten en boeken die onder uv-licht worden gehouden zodra iemand ze in handen heeft gehad.

Om de pijn van het uitstel enigszins te verlichten vroeg het literaire tijdschrift WMagazin enkele Colombiaanse auteurs naar hun ervaringen met de Spaanse hoofdstad en stelde zo een literair hommage aan Madrid samen. Reeds in het Nederlands vertaalde schrijvers als Piedad Bonnett, Jorge Franco en Juan Gabriel Vásquez schreven een minitekst. Maar ook Pilar Quintana (Cali, 1972), wier prachtige roman La perra (‘Het teefje’) over enkele maanden in Nederlandse vertaling zal verschijnen, klom in de pen:

Gebeden voor Maren en Madrid

Madrid, voor mij, is een vriendin. Mijn vriendin heet Maren. Ik leerde haar kennen in de Verenigde Staten, eind jaren tachtig, allebei nog maar zeventien. We deden mee aan een universitair uitwisselingsprogramma, in een dorpje in Iowa. In een wie weet hoe groot gebied waren wij de enige twee Spaanssprekenden.

Alles deden we samen. Als ik met een jongen op stap ging, ging zij met de vriend van die jongen op stap, en vice versa. Soms sliepen we zelfs in hetzelfde bed. Na tien maanden keerden we weer terug naar ons land. Ik om in Bogotá verder te studeren, zij om dat in haar eigen stad te doen. Onze vriendschap werd voortgezet via een briefwisseling. Zo leerde ik in de woorden van Maren Madrid kennen. En later gingen we hiermee door via e-mail.

Eind jaren negentig kregen we ruzie. Begin tweeduizend maakten we het weer goed. Zij had een kinderwens en lange tijd probeerde ze zwanger te worden, zonder succes. Ik had al die tijd geen behoefte in kinderen. Pas toen ik al de veertig voorbij was, begin jaren tien, begon ik toch een kinderwens te krijgen. Het was moeilijk om Maren te vertellen dat ik zwanger was. Voor haar was het was moeilijk om mij het haar te horen vertellen. Ze adopteerde een puppy en ik schreef een boek over een vrouw die, omdat ze geen kinderen kan krijgen, een puppy adopteert. Ik zag via Skype hoe haar puppy een hond werd en zij hoe mijn buik opzwol en later hoe mijn zoon groeide. Sinds enkele jaren stuurt Maren elke ochtend al haar vrienden via WhatsApp een videoboodschap. Gedurende het hoogtepunt van de pandemie in Madrid waren er opeens geen berichten meer. Ze was ziek. Elke ochtend schreef ik haar om te zien hoe het met haar was en of we konden praten. Ze schreef terug van niet, dat ze veel hoestte, dat ze zich slecht voelde. ’s Avonds, op het nieuws, zag ik de horror en ik, die niet in een god gelooft en al helemaal niet bid, bad voor Maren en voor Madrid. Beiden herstelden, en het is een opluchting weer elke ochtend wakker te worden met de videoboodschap van Maren in mijn WhatsApp.

Pilar Quintana

Inleiding en vertaling Luc de Rooy