Opruimen dus, maar ook dat duivelse verhaal?

In De duivel in het laatje, zijn elfde roman, waarvan er vijf vertaald zijn in het Nederlands, toont Paolo Maurensig zijn vakmanschap. Hij vertelt en construeert een verhaal dat ook nog eens over het vertellen en construeren van verhalen gaat. ‘Literatuur is de schoonste aller kunsten, (…) maar het is ook gevaarlijk terrein.’ Hij voert een schrijver op die zijn spullen aan het opruimen is. Sinds zijn eerste succesvolle publicatie krijgt hij ongevraagd allerlei manuscripten toegestuurd, maar wat moet hij ermee? Om te voorkomen dat er mogelijk een pareltje bij het oud papier belandt, neemt hij alles nog eens door. Een dikke envelop met Zwitserse postzegels bleef al die tijd ongeopend. Er zit een stapel papier in zonder begeleidende brief.

Dit lijkt verdacht veel op een vaak voorkomende verteltechniek, in de lijn van E. du Perrons Manuscript in een jaszak gevonden. De schrijver die aan het woord is (Maurensig?) geeft dat ook direct toe: ‘in de literatuur wemelt het van de manuscripten, dagboeken, brieven en memoires die op de meest verrassende manier worden aangetroffen op de meest uiteenlopende plekken.’ Maar daar brengt hij vervolgens tegenin dat natuurlijk ieder verhaal begint met een manuscript, met woorden op papier, en dat dat nu eenmaal in een envelop op zijn bureau terechtgekomen is, is dus eigenlijk niet zo bijzonder.

Goed, deze truc is geaccepteerd. Maar dan gaat hij nog een stap verder. Het verhaal dat hij gevonden heeft, is ook niet uit de eerste hand, maar een opgetekend relaas van een jongen die bij een uitgeverij werkt en op zoek is naar nieuw talent. De jongen heeft geen naam, voor het gemak noemt onze schrijver hem Friedrich. Hij wordt naar een congres in Küsnacht gestuurd waar specialisten van over de hele wereld over Carl Jung zullen spreken. En daar ontmoet Friedrich een van de sprekers, een priester die hem het verhaal vertelt over de duivel in het laatje.

Een verhaal in een verhaal in een verhaal dus. Het droste-effect, voor wie deze pre-tupperware blikken nog kent. Gelukkig is in dat laatste verhaal de priester die het vertelt wel de hoofdpersoon. In het dorp waar hij zijn ambt uitoefent merkt hij dat vrijwel alle dorpelingen aan het schrijven zijn. Ze sturen eindeloze stapels manuscripten naar uitgeverijen in de hoofdstad.

Dan komt een duivelse figuur uit het niets aanwaaien, beweert voor een uitgeverij te werken en weet binnen de kortste keren de aspirant-schrijvers tegen elkaar op te zetten. Hij belooft de prachtigste uitgaven voor de besten onder hen en er is een prijsvraag uitgeschreven. De priester zit in de jury, maar er wordt zoveel toegestuurd, dat het schiften lang duurt. Steeds vallen er bij een aantal adressen afwijzingsbrieven door de bus. Zij die afgevallen zijn, voelen zich tekortgedaan en kunnen niet geloven dat hun dorpsgenoten nog in de race zijn. De vredige harmonie tussen de dorpelingen slaat al snel op in afgunst en onderlinge haat.

In het dorp waar dit alles zich afspeelt, zou ooit Goethe een paar nachten gelogeerd hebben. Faust is was dus al aanwezig. En het congres gaat natuurlijk niet voor niets over Jung. Hoe gekunsteld het wellicht ook overkomt, Maurensig laat de verwijzingen en verhalen soepel in elkaar haken en houdt de spanning erin. De priester ziet als enige het gevaar en wil de duivel bevechten.

Maar langzaamaan slaat de twijfel toe. Wie is de priester en wat wil hij bereiken met zijn verhaal aan onze onbekende Friedrich? En om nog een stapje verder te gaan: klopt het wat Friedrich vertelt over de priester? Een knappe constructie over de kracht van verhalen en de verleiding erin mee te gaan. De duivel zit misschien wel in veel meer laatjes verscholen dat we denken, laatjes die heel makkelijk open kunnen.

Arjen van Meijgaard

Paolo Maurensig – De duivel in het laatje. Vertaald door Hilda Schraa. Serena Libri, Amsterdam. 160 blz. € 18,90.