Een begenadigd lezer

Lang voordat ik kon lezen verlangde ik naar een bezigheid waarvan ik niet wist hoe hij gedaan moest worden noch ook wat hij mij zou kunnen opleveren. In afwachting van het ogenblik waarop ik voor de eerste maal een boek zou opslaan leerde ik, daar van enig speelgoed, behoudens een door mijn moeder uit haar kindertijd overgehouden pop, geen sprake kon zijn, breien en borduren. Met dezelfde onverantwoordelijke gulzigheid als waarmee ik nu lees, breide ik op onbeholpen wijze borstrokjes die mij soms als dwangbuisjes insnoerden, soms ook als jurkjes tot ver over de knie vielen.

Dit is de eerste alinea van De som van misverstanden, ondertitel: ‘Het lezen van boeken’, door Maarten ’t Hart. Hij breit en borduurt allang niet meer, maar sinds hij zich aan de hand van de krant zelf heeft leren lezen (hij had verwacht na de eerste schooldag de kunst meester te zijn; toen dat niet het geval bleek, nam hij het heft in eigen handen) heeft hij zich, behalve tot veelschrijver, ontwikkeld tot veellezer. Hij vrat zich in snel tempo door de boeken van de Gereformeerde Evangelisatiebibliotheek en die van de Nutsspaarbankbibliotheek heen en kocht toen voor het eerst zelf een
boek, Karakter, vijf gulden negentig.

Toen ik thuiskwam en het boek uitpakte, zei mijn vader: ‘Wat heb je nu toch gedaan?’
‘Een boek gekocht’, zei ik.
Hij staarde naar het werk, hij werd niet kwaad zoals ik verwachtte, nee, twee grote tranen liepen rustig over zijn wangen omlaag.
‘Hoe kun je dat nou doen,’ zei hij, ‘dat is toch zonde, zonde van je geld,’ en toen pas werd hij kwaad, gelukkig maar, want tegen verdriet heb ik nooit verweer gehad maar woede kun je met woede beantwoorden. Niettemin was daarmee voorlopig het kopen van boeken gedaan, ik durfde het niet meer.

Later smokkelt de jonge ’t Hart de Encyclopedie voor de wereldliteratuur van Buddingh’ het ouderlijk huis binnen, ‘maar mijn vader merkte het toch (…) en hij schold, tierde en bulderde alsof ik een halsmisdaad had begaan. Vreemd genoeg heeft hij daarna nooit meer geprotesteerd; nu de Encyclopedie binnen was, was er blijkbaar toch niets meer te redden.’

Via Buddingh’ ontdekte de niet te stuiten lezer Du Perron en Ter Braak en via hen kwam hij weer op andere schrijvers. Al lezende maakte hij zich los van het verstikkende calvinisme.

Met dat al vervreemdde ik hoe langer hoe meer van de wereld om mij heen, de wereld die eigenlijk alleen nog maar bestond uit de gonzende stemmen van klasgenoten die mij voor ‘uitslover’ en ‘hielenlikker’ en erger uitscholden omdat ik zoveel las […]. Ik wist toen nog niet hoe nuttig dat geschimp was, hoezeer het mij gaandeweg immuniteit verschafte tegen gescheld en ergernis en woede want door de dingen te doen zoals ik ze doe en door te zijn zoals ik ben wek ik om de één of andere reden buitensporige woede op bij bepaalde mensen. Het is iets dat ik nauwelijks kan begrijpen en waar ik hulpeloos tegenover sta; het heeft iets te maken met het enorme plezier dat ik beleef aan literatuur en muziek, alsof dat plezier niet geloofwaardig maar al te geëxalteerd of belachelijk zou zijn,

aldus ’t Hart, die in het interviewboek Het nieuwe proza door tekenaar Siegfried Woldhek is afgebeeld als de beste jongen van de klas.

De som van misverstanden is een heerlijk boek om te lezen. Na het eerste hoofdstuk, dat ‘De terugkeer naar het heden’ heet, maar evengoed ‘De ontwikkeling van een leeswoede’ (met dank aan Bob den Uyl) genoemd had kunnen worden, volgen boeiende essays over het werk van Van Oudshoorn, Van Schendel, Scott, Simenon, Proust, Faulkner en anderen. Behalve een veellezer blijkt ’t Hart ook een close-reader te zijn: hij gaat er niet voor opzij om het aantal keren dat Van Oudshoorn de woorden ‘eenzaam’, ‘eenzaamheid’, ‘vereenzaamd’ en ‘vereenzaming’ in zijn werk gebruikt te turven. ‘In Willem Mertens’ Levensspiegel kan men deze woorden drieënvijftig maal aantreffen, in Louteringen maar liefst achtentachtig maal. In later werk neemt de frequentie van deze woorden af.’

’t Hart ontdekt en passant dat Van Oudshoorn na een woord als ‘eenzaam’ vaak termen als ‘donker’ of ‘duister’ gebruikte. Het zijn deze ontdekkingen en vooral het plezier dat de schrijver in die ontdekkingen stelt, die het enthousiasme van de lezer aanwakkeren. Onmiddellijk wil hij het werk van Van Oudshoorn opslaan om mee te genieten.

Als geen ander weet ’t Hart zijn enthousiasme over te dragen; zijn plezier is nooit geëxalteerd of belachelijk, maar altijd geloofwaardig, juist door dat stukje autobiografie in het eerste hoofdstuk, waarin de schrijver een engmakend acultureel milieu schetst (de Bijbel was het enige boek in huis), waaruit de enige ontsnapping die in het lezen was. Niet alleen is ’t Hart een begenadigd schrijver (al zou hij wat meer komma’s moeten gebruiken), maar ook een begenadigd lezer.

Frank van Dijl

Maarten ’t Hart – De som van misverstanden. Het lezen van boeken. Synopsis.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 12 augustus 1978.