De onvolprezen site Neerlandistiek, de site waar alle facetten van de academische discussies over Nederlands worden belicht, heeft een gebrek aan letterkundigen die weleens een stukje willen tikken. De meeste letterkundige stukken zijn afkomstig van taalkundige Marc van Oostendorp en van letterkundige Bas Jongenelen. Af en toe schrijft Jos Joosten ook een stuk en daar zit een beetje het probleem, want Joosten is een letterkundige die nog redelijk begrijpelijke teksten schrijft. Zo schreef hij vorig jaar december een kritische beschouwing over een artikel in het vakblad Nederlandse letterkunde van Emma Gosses die een onderzoek had gedaan naar de columnist Arthur van Amerongen. Gosses schreef:

Het beeld dat hij van zijn mannelijkheid neerzet, reflecteert de cultuurhistorische ontwikkelingen vanaf de jaren zestig in Nederland en is illustratief voor hedendaagse mechanismes in de maatschappij, zoals seksueel nationalisme, witte onschuld en daaraan gekoppeld masculinnocence.

Joosten vraagt zich af of de columns van Van Amerongen wel zo urgent zijn om te onderzoeken. Hij vindt ‘de pornoclichés, Europakitsch en anti-toerismeplattitudes’ in het werk van Ilja Leonard Pfeijffer een veel beter onderzoeksobject. Hij is dan ook niet tegen ‘onderzoek naar de ideologische werking, repercussies en effecten van literaire werken’ maar ‘het is de omgekeerde wereld om schrijvers langs een al bij voorbaat uitgerold moreel meetlint te leggen, zeker als daarbij geen enkele verdiscontering plaatsvindt van kwesties als stijl, vormgeving, bewuste en onbewuste ambiguïteiten, veldpositie en er ook geen enkele aandacht is voor receptie bij reële, geïntendeerde of impliciete lezers.’

Er gebeurden twee dingen. Van Amerongen schreef een stukje in de Volkskrant met een geheel eigen samenvatting van het stuk van Joosten:

Thuis ging ik helemaal wappie pornosurfen en stuitte toevallig op het tijdschrift Neerlandistiek, met daarin een polemiek van prof. dr. J.H.T. Joosten van de Radboud Universiteit. De professor sloopt het koeterwaals van zijn collega Emma Gosses en verdedigt mij: ‘Tuurtje is in de grond geen slechte jongen’.

Een legertje Twittervolgers van de columnist ging vervolgens los op Gosses. Daarnaast vonden collega-letterkundigen dat Joosten de kritiek die hij had op Gosses binnenskamers had moeten houden. In een vervolgstuk schreef Joosten:

Ik denk dat het debat over (literatuur)wetenschappelijk onderzoek principieel publiek moet zijn en blijven. Niet alleen omdat ‘de belastingbetaler recht heeft te weten wat er met zijn geld gebeurt’, maar vooral ook omdat er maatschappelijk relevant en zelfs urgent onderzoek gedaan wordt dat rechtstreeks raakt aan wat zich in de maatschappij voordoet en daar zichtbaar zijn nut kan en moet bewijzen. Ten slotte denk ik dat het geen sterke zet is om ons als geesteswetenschappers terug te trekken in schuilkerken om uit de gure altrechtse wind te blijven.

In het laatste nummer van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (TNTL) komt Joosten zeer uitgebreid op de kwestie terug, met als conclusie:

De discussies over dat onderzoek dienen we juist op alle – dus zeker digitale – zichtbare plekken te voeren. Deze debatten duiden, hoe fel ze ook gevoerd worden, alleen maar op een zelfbewuste cultuur binnen een zelfverzekerde discipline.

Marc van Oostendorp laat vandaag op Neerlandistiek weten dat die discussie door letterkundigen nauwelijks in de openbaarheid gevoerd wordt.

Ik heb dit voorjaar en deze zomer een aantal letterkundige collega’s gevraagd of zij niet wat actiever zouden willen zijn voor Neerlandistiek, maar het is niet gelukt om iemand te vinden. Iedereen had geldige individuele redenen, maar het patroon vind ik wel betreurenswaardig.

Neerlandistiek wil een podium zijn voor alle neerlandici, ook de “professionele”. Wat moeten we doen om dat te bereiken?