Peter J. de Vries (Chr. Academie voor Beeldende Kunst Constantijn Huygens in Kampen) beeldde de historische Slag bij Ane uit 1227 in stripvorm uit. Drentse boeren en buitenlui versloegen een goed bewapend ridderleger. Bezoek voor informatie over deze veldslag het museum in Gramsbergen of raadpleeg de site van de Vereniging Herdenking slag bij Ane. Johan Hooge stelde de tekenaar per mail een paar vragen over het album dat deze maand is verschenen.

Teken je vaker strips?
Dit is mijn eerste lange stripverhaal. Eigenlijk ben ik cartoonist. Ik teken al 40 jaar voor een huis-aan-huisblad in Noord-Drenthe. Ook heb ik zeven jaar lang een strip gehad in de Ommelander Courant. Dat was een zogenaamde gag-strip steeds een op zichzelf staand strookje van drie à vier plaatjes met een grap. Ik heb nog heel veel plannen en ideeën maar voorlopig kan ik nog wel even vooruit met dat akkefietje in het moeras onder Coevorden. Ik hoor voortdurend dat er nu al met smart op deel 2 gewacht wordt.

Wie zijn je voorbeelden in het vak, zoals Vandersteen door Hergé is beïnvloed? En hoe kwam je op het idee om een stripalbum over de Slag bij Ane te maken?
Ik wilde een grappige strip maken à la De Generaal van Peter de Smet. Daarin is de telkens mislukkende machtsgreep van een generaal op het fort van de maarschalk het centrale thema. Ik heb dus een fort/kasteel nodig en een aanvaller. In de vlag van Drenthe zit een kasteel. Het kasteel van Coevorden. De gemene Bisschop van Utrecht is de aanvaller. Maar toen ik me meer ging inlezen dacht ik dat het ook leuk was om juist deze historische veldslag zelf te verstrippen. Zo kwam ik op het idee van Thumbs, 12 honderd en nog wat, Narracio: De slag bij Ane. Maar het is geen graphic novel geworden.

Bij ridders denk je niet snel aan Nederland. Bij een grote ridderveldslag al helemaal niet.
En dan ook nog in een moeras vlakbij Coevorden? Robin Hood kent iedereen. Hij leefde, volgens de legende, in de dertiende eeuw. In diezelfde eeuw en om precies te zijn de zomer van 1227 vond een legendarisch militair treffen plaats. ‘Op éénen dag werd door het omkomen der voornaamste Ridders en Edelen, bijna geheel Holland, Zeeland, Utrecht, Overijssel, Gelderland en Duitschland in rouw gedompeld.’ verwoordt een oud geschrift het resultaat van die dag. De 34ste Bisschop van Utrecht, en zijn ridderleger, werden er genadeloos afgeslacht op het drassige Drentse slagveld.
Maar hoe kwam ik er nu bij om daar een (lang) stripverhaal aan te wijden: dit gegeven heeft me altijd enorm gefascineerd. Dit is heel erg groot namelijk (vergelijkbaar met de Guldensporenslag. Ook daar hakt een groepje ongeregeld een groot en machtig ridderleger in de pan, in 1302). Het machtige Drentse wapenfeit is maar sporadische aandacht vergund. Wel is er in het Nationaal Tinnen Figuren Museum in Ommen een prachtig diorama van te bewonderen.

Welke bronnen heb je gebruikt? Moest het verhaal historisch kloppen?
Ik heb veel bronnen geraadpleegd. Alles wat er op internet te vinden is, en in de bibliotheek. Die bronnen spreken elkaar overigens vaak behoorlijk tegen. Wat zich zo lang geleden heeft afgespeeld gaat een eigen leven leiden. Niemand die namelijk nog kan zeggen: ‘Ik was er zelf bij.’ Ook heb ik romans gelezen over dit onderwerp zoals het jeugdboek De strijd in het moeras van Ynskje Penning uit 1995.

Hoe werk je?
Ik (be)denk ongeveer één strook vooruit, ga dat schetsen, tekenen, uitwerken enzovoorts. In het eerste deel van het verhaal is dat heel erg goed te zien. Ook omdat ik dacht dat ik elke strook los kon (voor)publiceren in een krant of zo. Dus elke strook had een gag, een grapje, een punch line. Uiteindelijk publiceerde stripblad ‘Knocky Magazine’ elke maand een dubbele pagina daardoor ging ik die opbouw loslaten en ook het ritme van het verhaal veranderde daardoor. Tijdens het maken van dit stripverhaal volgde ik lessen bij Nederlandse stripgrootmeesters Martin Lodewijk (Agent 327) en Henk Kuijpers (Franka) op de Flitsacademie van Eddy Terstall.

Martin Lodewijk, de beroemde tekenaar van Agent 327, maakte een opmerking over de figuren in jouw album, hij noemde ze eierdooiers, deel je die mening?
Lodewijk vond mijn figuurtjes (Thumbs – Duimpjes) maar niks. Hij noemde ze eierdooiers en vond ze onderling te weinig onderscheidend. De Thumbs zijn mijn eigen wezentjes, een soort Smurfen zeg maar. Ik bewonder de Belgische stripicoon Pierre (alias Peyo) Culliford, die met de Smurfen een uniek universum heeft gecreëerd. Mijn Thumbs waren eerst wit maar het moest krachtiger. Daarom werden ze geel. In 2015 verschijnen dan opeens de Minions op het wereldtoneel. De bijfiguren uit de animatiefilm Despicable me (Verschrikkelijke ikke) van Universal Pictures. Die zijn zo leuk dat ze al snel de hoofdrol krijgen. Ik baalde wel van die kleur geel en dat ze zo leuk waren. Het grijpen van de macht werd mijn Thumbs door deze concurrentie wel moeilijk gemaakt. Ik heb de kleur toch gehouden, er was eigenlijk ook geen alternatief denkbaar.

Waarom heb je niet gekozen om, zoals in het recente album Max Havelaar, een meer realistische stijl toe te passen?
Het tekenen van Thumbs is heerlijk. Het zijn een soort Barbapapa’s. Gelukkig kennen maar weinig mensen die nog, dus daarmee zullen ze niet snel vergeleken worden. Barbapapa’s waren ook heel flexibel, je kon ze in alle mogelijke vormen gieten. Als Thumbs benen en voeten nodig hebben, krijgen ze die maar meestal hebben ze die niet. De armen zijn ook elastiek waar ik dat nodig heb. Om maar wat te noemen. Op deze manier kan ik de actie in een plaatje extra kracht bijzetten. Voor het optimale effect. In een realistische tekenvorm zitten wat dat betreft te veel beperkingen. En eerlijk gezegd vond ik deze manier van tekenen al behoorlijk arbeidsintensief! Terwijl ik nergens op hoef te letten. Verhoudingen, perspectief, stofuitdrukking, continuïteit, alles is flexibel. Ik houd zelf van (semi-)realistische strips, maar ik denk niet dat ik een dergelijk avontuur aandurf. De nachten doortekenen die deze, naar verhouding gemakkelijke tekenstijl, al hebben gekost waren al een behoorlijke uitdaging voor mij. Als ik alleen al denk aan alle decors die je moet bedenken, schetsen, tekenen, inkleuren. Dan de figuren, de actie, het verhaal.

Het nadeel van bijvoorbeeld het verstrippen van een boek, zoals onlangs de Max Havelaar door Van Watersloot en Eric Heuvel, is dat het toch meer illustraties bij een verhaal worden dan een echt stripverhaal. De dialogen zijn geforceerd en er is veel tekst en uitleg nodig. Ook Matena’s verstripping van het werk van Reve en Carmiggelt is tekst met een illustratie en geen stripverhaal. Mij boeit dat minder. Dan lees ik liever het originele boek.

Vooraf geef je aan dat het album niet voor kinderen is, waarom? Was dat noodzakelijk?
In mei 2013 verscheen het eerste deel van een spin-off van Suske en Wiske: De kronieken van Amoras. Suske en Wiske behoren niet tot mijn favorieten, ook al heb ik een plank vol met albums van deze striphelden. Maar Amoras vind ik echt fantastisch. Er zijn maar weinig stripreeksen waar ik met zoveel ongeduld op het volgende deel zit te wachten. Het genre heet ‘volwassenenstrip’ want het gaat er ruig aan toe. Veel geweld en grof taalgebruik, seksistisch enzovoorts. Heerlijk! Mijn tekenstijl van de slag bij Ane geeft misschien de indruk dat het voor kinderen is, maar vergis je niet. De middeleeuwen waren een hele ruige tijd en ik heb me niet ingehouden, wilde gewoon kunnen doen wat ik wilde. Zo wordt er een kind misbruikt door de burgemeester van Campen (als ik daar maar geen gedonder mee krijg) en gaat Diederik van Lippe, de broer van Otto, als domproost van Deventer, seksueel behoorlijk tekeer in het nonnenklooster. Dichterlijke vrijheid. Daarom zeg ik steeds dat het boek niet geschikt is voor kinderen. Ondanks de tekenstijl is het wel degelijk een volwassenenstrip.

In het album zit humor, verwijzingen bijvoorbeeld naar Asterix en gebruik je bewust anachronismen, waarom?
Ik heb alle ingrediënten van de historische gebeurtenis bij elkaar gegooid en ben toen onbekommerd gaan fantaseren. Alles wat bekend is van wat er op en rond die dag is gebeurd blijft overeind, de rest heb ik er allemaal bij verzonnen. Hoe Bisschop Otto van der Lippe eruitzag, weet niemand. Hoe Rudolf van Coevorden eruitzag, dat weet niemand. Uit die tijd zijn enkel wat vage beeltenissen bekend. Daar kon ik mijn fantasie de vrije loop laten. Hoe de reis van de Bisschop naar Drenthe is verlopen staat ook nergens beschreven. Het moet een logistieke nachtmerrie zijn geweest. Ridders en edelen uit alle windstreken moesten samenkomen om één riddermacht te vormen. Het modernste leger in zijn tijd! Ons land was in die tijd vooral een nat moeras met sporadisch wat begaanbare paden. Even via WhatsApp je positie doorgeven was er toen niet bij.

Ik heb wel heel veel plezier tijdens het werken aan deze vertelling. Niet zelden zat ik hardop te lachen als ik een idee had uitgewerkt in een strook. Alles komt samen in deze strip. Mijn liefde voor geschiedenis, mijn humor, mijn Drentse roots, verhalen vertellen en lekker tekenen. Er zijn ook veel verwijzingen naar andere strips uit mijn leven. Zo komen ook de piraten uit Astrix en Obelix voorbij. (Die op hun beurt weer een parodie zijn op de strip Roodbaard van Charlier en Hubinon.)

Het verhaal is overigens ook doorspekt met verwijzingen naar onze moderne tijd. Zo heet de tolk van Rudolf Koekel, de wegverkenners heten Tom en Tom en moet de koerier bij de poort van Deventer eerst de koekies accepteren. Ook gaat Otto onderweg logeren bij Van der Valk en lunchen op het Muiderslot. Dat is, denk ik, wat ik een leuk element vond in de verhalen van Asterix en Obelix, al die anachronismen. Tijdens het tekenen ontdekte ik dat het Muiderslot pas aan het einde van de dertiende eeuw is gebouwd en heb ik moeten verzinnen dat er daarvóór ook al een identiek slot stond dat verwoest wordt zodat Floris V het in 1285 kan (her)bouwen. Ook laat ik Rudolf met een kanon op de stad Groningen schieten. Ook hier kwam de kennis dat buskruit in onze streken nog niet bekend was in die tijd op het moment dat ik al vergevorderd was met het tekenen. Dus komt er een Mongool aan te pas die Rudolf alvast wat buskruit geeft. Ik heb het stripverhaal niet eerst helemaal uitgeschreven. Dat leek me zo saai! Ik weet tenslotte hoe het afloopt, welke ingrediënten ik heb en de rest verzin ik echt per plaatje. Je moet, als lezer, wel je best doen om het verhaal te volgen want er lopen nogal wat verhaallijnen door elkaar die uiteindelijk allemaal moeten samenkomen in dat moeras bij Ane.

Je hebt geen streektalen verwerkt, alleen Latijn, waarom?
Voor namen en uitdrukkingen heb ik wel gezocht naar Oudnederlandse gebruiken. Ook laat ik de Bisschop vaak iets in het Latijn zeggen. Ik gebruik echter geen streektalen. Het zou daardoor misschien nog ingewikkelder worden. Het is nu een soort Allo Allo, iedereen spreekt dezelfde taal met hier en daar wat accentjes.

Dit is deel 1, hoeveel delen komen er?
Toen Knocky Magazine ophield te bestaan was mijn verhaal halverwege. Als gevolg daarvan kwam het daar tot stilstand en bleef het enkele jaren onaangeroerd liggen. Dit jaar besloot ik het uit te geven als deel 1. Er waren tenslotte al voldoende pagina’s voor een volwaardig stripalbum en van Henk Kuijpers had ik geleerd dat je een verhaal best in meerdere delen mag vertellen. Het uitgeven van deel 1 stimuleert mij om het tweede deel snel weer ter hand te nemen en af te maken. Met twee delen moet dit verhaal rond kunnen komen. Inmiddels heb ik van een lezer al een idee voor een volgend verhaal aangereikt gekregen: De slag om de Klinkenberg bij Gees. Er heeft zich in de nasleep van De Slag bij Ane het een en ander afgespeeld wat nog voldoende materiaal oplevert voor meer verhalen.

Johan Hooge

Peter de Vries – De slag bij Ane. Het boek is hier te bestellen. € 8,55 (softcover) of € 25,55 (hardcover)