Een heerlijk bladerboek

Regelmatig verschijnen er boeken waar je als naturalist van smult. De ontdekking van het dierenrijk van David Bainbridge behoort daar zeker toe. Op zo’n 250 pagina’s laat Bainbridge, werkzaam als bioloog en anatoom aan de universiteit van Cambridge, zien hoe de mens door de eeuwen heen heeft geprobeerd de natuur vast te leggen en in te delen. De ondertitel De kunst van het classificeren is wat dat betreft beter getroffen dan de hoofdtitel.

Want dáár gaat het boek over, kunst in en classificeren van de natuur. In honderden afbeeldingen, van de oudheid tot de moderne tijd probeert Bainbridge te laten zien hoe de mens heeft geprobeerd de natuur in hokjes te stoppen. Brainbridge onderscheidt in zijn boek vier verschillende perioden. In die eerste periode, de klassieke oudheid tot 1700, was die indeling vooral praktisch van aard zoals hij laat zien. Is een plant wel of niet giftig c.q. eetbaar bijvoorbeeld. Een van de belangrijkste figuren in deze periode was Aristotelis. De Griekse filosoof dacht dat de natuur was geordend volgens een ladder waarbij de mens vanzelfsprekend op de hoogste trede stond.

De basis van zijn natuurfilosofie heeft eeuwen stand gehouden. In het christelijke denken daarna zijn dieren vooral ook ingedeeld naar hun religieuze betekenis. Dat zie je terug in de afbeeldingen uit die tijd, denk aan iconen waarop heiligen praten met dieren die niet per se naar de werkelijkheid zijn weergegeven. In de Renaissance komt er langzaam verandering in het denken. Een van de belangrijkste figuren uit de wereld van de classificatie, natuurvorser Carl Linnaeus, komt er in het boek wat mij betreft wat bekaaid van af. De Zweedse natuuronderzoeker en arts, die leefde van 1707 tot 1778, bedacht de binomale nomenclatuur voor soorten die in de wetenschap nog steeds wordt gebruikt. Zo gaat de mens als Homo sapiens door het leven.

Maar in plaats van een loftuiting op Linnaeus kiest de auteur er voor om onder meer Maria Merian uit te lichten. In een boek dat voor een groot deel over ‘kunst’ gaat, is dat misschien ook wel terecht. Als verbeelder was Linneaus vergeleken bij Merian een armzalige krabbelaar. Van haar omzwervingen in het Surinaamse regenwoud heeft ze bijvoorbeeld prachtige platen gemaakt.

Met de ontwikkeling van de evolutietheorie, gelijktijdig gemunt door Charles Darwin en de veel minder bekende Alfred Russel Wallace, breekt een nieuw tijdperk aan. Er wordt ineens heel anders naar het ontstaan van soorten gekeken en dat zie je terug in de verbeelding. Er komen meer schematische voorstellingen om soorten te ordenen en er komt ook meer levendigheid in illustraties. John James Audubon is daarvan een representant. Tot zijn tijd werden vogels vooral nagetekend van geschoten en opzette exemplaren waardoor de tekening ook wat ‘doods’ aandeden. Audubon schoot ze ook nog steeds overhoop om details goed te kunnen bestuderen, maar combineerde dat met waarnemingen in het vrije veld.

In de laatste periode, de moderne tijd, neemt de schematisering van de natuur nog verder toe. Helemaal als het de mens lukt om tot op DNA-niveau van de natuur door te dringen verandert de kunst in voor leken ‘onleesbare’ afbeeldingen. Voor de romantici onder ons niet de meest interessante periode, maar zeker boeiend voor de geeks.
Zoals gezegd, voor een naturalist of natuurliefhebbers met een historische inborst, is het een heerlijk bladerboek. Je vraagt je tegen het einde wel af hoe de natuur over pak ‘m beet honderd jaar wordt afgebeeld en ingedeeld. Zal er dan een breed gedragen opvatting zijn dat mensen ook gewoon dieren waren of zien we onszelf nog steeds als een kroon op de schepping?

Aaldrik Pot

David Bainbridge – De ontdekking van het dierenrijk. Vertaald door Nathan Brinkman. Davidsfonds, Leuven. 256 blz. € 34,99.