Intrigerende alledaagse levens

Toen Judith Hermann in 1998 debuteerde met de verhalenbundel Sommerhaus, später, een jaar later in ons taalgebied verschenen als Zomerhuis, later, vielen de critici in haar geboorteland Duitsland net niet over elkaar heen om het boek zo luid mogelijk te prijzen. Hier was een nieuwe Raymond Carver geboren! Alsof de wereld behoefte heeft aan een nieuwe Raymond Carver zolang het werk van de oude gewoon beschikbaar is. Nu maakte Hermann er zelf geen geheim van dat ze Carver hoog in het vendel droeg, maar haar verhalen konden gerust op zichzelf staan. Dat bewees ze met de twee bundels en de roman die na dat succesvolle debuut volgden en ze bewijst dat opnieuw met het in 2016 verschenen Lettipark, hier vloeiend vertaald door Maarten Elzinga.

In de verhalen van Hermann, het zijn er zeventien deze keer, gebeurt ogenschijnlijk weinig tot niets. Haar personages leven hun alledaagse levens, ontmoeten eenvoudige mensen, nemen opmerkelijk vaak afscheid en leven daarna voort zoals ze dat al jarenlang doen. Die banale oppervlakte is echter bedrieglijk, want zo eenvoudig zit Hermanns wereld nu ook weer niet in elkaar. Ze heeft namelijk een scherp ontwikkeld instinct om op een belangrijk moment in het leven van haar personages binnen te vallen. In het openingsverhaal ‘Kolen’ is de moeder van de vierjarige Vincent, een jongetje uit de buurt van de verteller, de voorbije winter overleden van liefdesverdriet. Waar zijn vader uithangt, is niet bekend. Als er bij de verteller zeven ton kolen worden afgeleverd, biedt Vincent, die er niet alleen uitziet als ‘iemand die zijn onzichtbare helft mist’ maar ook als iemand die omgeven is ‘door een halve nimbus’, zijn hulp aan om die briketten te helpen naar de stal te verplaatsen. Uit puur mededogen mag hij, kind zonder ouders, meehelpen. Het lijkt weinig op zich, maar Hermann maakt er met die paar elementen een prachtig verhaal vol melancholie en liefde van.

Ook in ‘Papieren vliegtuigjes’ lijkt in eerste instantie weinig aan de hand, tot je wat beter kijkt. Alleenstaande moeder Tess heeft een belangrijk sollicitatiegesprek en net op dat moment zijn haar twee zoontjes niet in orde. Gelukkig kan ze een beroep doen op Nick, die steeds bereid is te babysitten als dat nodig is. Na het gesprek neemt Tess nog wat tijd voor zichzelf, doet boodschappen en gaat weer naar huis, waar ze hoort dat Nick en haar kinderen met papieren vliegtuigjes hebben gespeeld. Even ontspint er zich een tafereel dat als huiselijk kan worden omgeschreven. Het doet Tess verzuchten dat ze soms alles een helemaal uit elkaar zou willen halen, en het dan weer in elkaar zetten. ‘Niet opnieuw beginnen, dat bedoel ik niet. Maar van wat je hebt iets anders maken? Nou ja, dat gaat dus niet.’

Er staan meer van dat soort ontnuchterende zinnen in deze bundel. ‘We waren naar huis gegaan met het gevoel dat je sommige dingen pas kunt zeggen als ze onherroepelijk voorbij zijn’, is er zo een. Of ‘De champagne is ijskoud en maakt de middag tot iets wat Ada pijn doet achter haar oren, wat op allerlei plekken in haar lichaam pijn doet, op die plekken, vermoedt ze, waar zich het geluk verstopt.’ En ‘hij had verstand van verdriet, hij wilde dat verdriet telkens weer ervaren en in dezelfde paniek die hij als kind had meegemaakt. Misschien ging hij ervan uit dat dat ooit nog eens iets zou veranderen.’ Ze passen naadloos in de algemene teneur in deze bundel. Zonder meteen wanhoop uit te stralen, zijn de verhalen die Hermann hier presenteert niet bepaald vrolijk. Er hangt steeds een sluier van verdriet en ontgoocheling rond haar personages, alsof die ooit hooggestemde verwachtingen van het leven hadden, maar op een bepaald punt in hun leven tegen een psychologische muur zijn gebotst en nog steeds niet bekomen zijn van die klap.

De sterkte van deze verhalen ligt echter niet in de thematiek, maar in de onnadrukkelijke uitwerking ervan, in de strakke opbouw, de eigen klankkleur van de taal en de geloofwaardigheid van de personages en de situaties waarin die zich bevinden. Hermann gebruikt zelden een woord te veel, niet één zin is langer dan strikt noodzakelijk, en toch schuilt er veel schoonheid en betekenis in die stilistische soberheid. Een beetje zoals je dat in ons taalgebied vindt bij Elsschot of Pointl, maar dan in de geest van de eenentwintigste eeuw, waarin vereenzaming en afstandelijkheid soms geïnstitutionaliseerd lijken te zijn. Dat lijkt in deze verhalen ook het geval te zijn. Er is veel onderhuids leed in de fictieve wereld van Judith Hermann. Maar voor wie goed kijkt, gloort er ook een sprankje hoop tussen de regels door.

Selma denkt soms terug aan die avond met de populierenpollen. Aan het woord zelfontbranding, aan die technische term. Ze denkt dat liefde een soort van zelfontbranding zou kunnen zijn, maar ook die gedachte houdt geen stand, en ze verwerpt hem weer.

Martin Overheul

Judith Hermann – Lettipark. Vleugels, Bleiswijk. 164 blz. € 23,95.