Zwarte zeeëenden zwemmen op de Zuiderzee

Als je tegenwoordig iets leest over de beroemde natuurvorser Jac. P. Thijsse (1865-1945) volgt kort daarop vaak de naam van Marga Coesèl. Sinds 1988 produceert ze prachtige boeken en artikelen over Thijsse en zijn natuurvrienden. Je kunt je afvragen of haar laatste boek Nu ga ik er eens op uit. Wandeldagboek 1884-1898 daar nog iets aan toevoegt.

In zijn leven hield Thijsse met tussenpozen een natuur- c.q. wandeldagboek bij. De eerste twee, die zich afspelen in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw, zijn volgens Coesèl het meest interessant omdat Thijsse daar nog een meer verhalende stijl hanteert. Later zijn de aantekeningen wat meer staccato. De dagboekaantekeningen, vaak voorzien van door Thijsse zelfgemaakte illustraties, verwerkte hij later weer in artikelen voor onder meer het vermaarde tijdschrift De levende natuur.

Net als het ‘brievenboek’ dat Coesèl een paar jaar geleden bezorgde, is ook dit boek tot in de puntjes verzorgd. Het is bewonderenswaardig dat Coesèl, die als conservator verbonden is aan het Heimans en Thijsse Archief, het werk van Thijsse zo levend houdt en toegankelijk probeert te maken voor een breed publiek. Daarmee handelt ze in de geest van Thijsse die heel Nederland probeerde aan te zetten tot de natuursport zoals hij dat zelf noemde.

Maar dan de vraag, voegt dit boek nog iets toe aan al die andere publicaties? Het simpele antwoord is: ja. Misschien was het eerder aangehaalde brievenboek (Wanhoop nooit aan vooruitgang) spannender om te lezen omdat je daarin voelt hoe Thijsse samen met strijdmakkers als Eli Heimans en Piet van Tienhoven probeert de Nederlandse natuur van de ondergang te redden. Je krijgt in dat boek niet alleen prachtig beeld van het natuurlijke landschap in de eerste helft van de vorige eeuw maar juist ook van de politieke en bestuurlijke wereld waarin de natuurbeschermers opereerden.

Nu ga ik er eens op uit geeft door de toegevoegde hoofdstukken over het leven van Thijsse toch weer een nieuwe blik op het leven en werk van Thijsse. Het blijkt maar weer eens hoe ongelofelijk veel natuurkennis de onderwijzer had. Bovendien geeft het een mooi inkijkje in een tijd die voorbij is, zoals bijvoorbeeld het stukje van zaterdag 18 januari 1896 laat zien:

Honderden zwarte zeeëenden (Oidema nigra) zwemmen op de Zuiderzee. Op een weiland zwerft een troep leeuweriken (Alauda arvensis), de eerste trekvogels – na de spreeuwen natuurlijk. Ze zingen nog niet. ’s Avonds komen duizenden bonte kraaien, roeken en kauwen uit de stad, om in het ’t rietveld langs de zee te overnachten.

Zwarte zeeëenden op de Zuiderzee en bonte kraaien in de stad, kom er nog maar eens om.

Tot slot, het boek maakt ook weer eens duidelijk hoe het tijdschrift De levende natuur, in 1896 opgericht door Thijsse, Heimans en Jasper Jaspers jr., is veranderd. Het is nog steeds even vermaard. Maar waar nu doorwrochte artikelen van natuurwetenschappers domineren, zijn het de excursieverslagen van Thijsse die zo levendig waren geschreven dat het mensen dichterbij de natuur bracht. Thijsse was ongekend populair in zijn tijd (en nog steeds) en je zou denken dat we een beminnelijk en verdraagzaam natuurmens zoals hij juist ook nu heel hard nodig hebben.

Aaldrik Pot

Jac. P. Thijsse – Nu ga ik er eens op uit. Wandeldagboeken 1884-1898. Bezorgd door Marga Coesèl. Van Oorschot, Amsterdam. 240 blz. € 35,-.