Virussen in Varanasi

Een virus als onderwerp van een roman, dat is nog eens actueel. In de zesde roman van Richard Osinga staat het Arc-eiwit centraal. Dit eiwit maakt ons langetermijngeheugen mogelijk en is een nakomeling van een retrovirus dat zich in het DNA van onze verre voorouders heeft genesteld. Die zijn dus ooit geïnfecteerd met het vermogen te herinneren. Een schitterend ongeluk. Of juist niet? De roman ARC is sciencefiction in de meest letterlijke betekenis: een fictief verhaal dat drijft op een bijzondere wetenschappelijke ontdekking. De inzet is hoog: wat is de zin van het menselijk bestaan?

Het begint allemaal met Maja, een jonge Nederlandse neurologe die een vreemde droom heeft waarin een stem iets in een onbekende taal zegt: ‘Jini Re Jini Re Jini Chadariya’. Ze had die dag een ‘spoedje’ gehad: bij het ziekenhuis waar ze werkt, was een patiënt binnengebracht die direct van Schiphol was gekomen. Een man van rond de vijftig die tijdens een vlucht in slaap was gevallen en niet wakker was te krijgen. Na verschillende onderzoeken blijft onduidelijk wat er aan de hand kan zijn. Maja vermoedt dat hij een virusinfectie heeft maar haar leidinggevende is sceptisch. Zonder haar toestemming laat Maja het hersenvocht toch onderzoeken. Ondertussen zijn we dan al over de helft van ARC en hebben we ook al kennisgemaakt met twee andere personages: de Indiase wever Kabir die een goeroe wordt en de gevierde Amerikaanse bioloog Neil Canterbury die voor een congres naar India gaat.

De roman volgt een bekend procedé: in een meervoudig perspectief volgen we drie personages in drie verschillende situaties en tijden en op drie verschillende plekken. Naarmate de roman vordert, komen de verhalen steeds meer samen en ga je de verbanden tussen de verhalen zien. Hoe ze uiteindelijk samen komen, zal ik hier niet prijsgeven, want dan verpest ik een stukje leesplezier. Een mooi in elkaar gezette constructie is het zeker, hij past ook wel bij een roman over wetenschappelijk onderzoek, alleen vraag ik mij af of je er een tweede keer ook zoveel plezier aan beleeft. Toch intrigeert de eerste lezing genoeg om wat er allemaal langs komt nog wel even in je geheugen te laten hangen.

Intrigerend zijn vooral de Aghori die een rol spelen in de roman. Deze kannibalistische monniken uit de Indiase stad Varanasi aanbidden Shiva, de Hindoeïstische god van vernietiging. Ze leven daarom in de buurt van crematieplaatsen. Om dichterbij hun god te kunnen komen, smeren ze zich in met het as van gecremeerden, drinken ze uit schedels en eten ze vlees van overleden mensen die niet ritueel zijn verbrand. Neil Canterbury komt op een nacht met deze angstaanjagende monniken in aanraking en raakt geïnteresseerd in hun geloof in overgedragen gedachtes. Die raakt aan zijn eigen theorieën en zijn verlangen uit zijn uitgebluste leven te stappen. Hij ondergaat de rituelen om een Aghori te worden.

Neil laat zich meevoeren door zijn eigen gedachten, maar hij is niet gek. Hij weet dat het slechts een theorie is, die als je haar tot haar ultieme consequentie doorvoert allesomvattend is, en die alle andere ideeën die de mens heeft over religie, de zin van het bestaan en de oorsprong van het leven omver kan werpen. (…) Neil weet wat hij moet doen. Hij zal teruggaan naar de Aghori, vannacht nog. (…) Als het waar is dat de Aghori zich laten infecteren met virussen die herinneringen dragen, dan kan hij doen wat zij doen.

Het is heel wat allemaal en niet gespeend van wetenschappelijk jargon. Toch weet Osinga het luchtig en spannend te houden door zijn prettig-nuchtere vertelstijl. Niet te lange zinnen, duidelijke uitleg en hier en daar wat ironie bij zijn personages. Hierdoor raak je snel gegrepen door deze wetenschapsfictie die een verbond aangaat met een oud religieus ritueel en daarmee west en oost, wetenschap en geloof en fictie en werkelijk ingenieus door elkaar laat lopen.

Martijn Nicolaas

Richard Osinga – ARC. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 240 blz. € 21,99.