‘Ik deug alleen voor popo. Daarom ben ik ook zo blij…’

Behalve de auteur van bevlogen romans als Reis naar het einde van de nacht en Dood op krediet was Louis Ferdinand Céline ook schrijver van honderden brieven. In het Privé-domeindeel Van de ene dood naar de andere werd al een groot aantal van deze autobiografische documenten bijeengebracht.

In dezelfde, fraai uitgevoerde reeks van De Arbeiderspers (deel 100 komt [eind 1983] in zicht!) verscheen nu het boek Brieven aan vriendinnen, vertaald en bezorgd door Jan Versteeg en voorzien van een inleiding van Aart van Zoest. Zoals de titel al aangeeft hadden de adressanten iets met elkaar gemeen: zij stonden in bijzondere relatie tot Céline (die meestal ondertekent met zijn werkelijke naam Louis Destouches), al zou de schrijver-arts de laatste zijn om het woord ‘liefdesrelatie’ in de mond te nemen.

Ook beroepsmatig vertonen de vrouwen tot wie Céline zich gedurende de jaren dertig richtte overeenkomsten. Allen deden zij iets waar een zekere mate van creativiteit aan te pas komt: de Duitse Erika Irrgang was journaliste en romanschrijfster, de Oostenrijkse N… (zij is de enige van de vriendinnen die anoniem blijft) was gymnastieklerares, de Belgische Evelyne Pollet was schrijfster, de Deense Karen Marie Jensen was danseres en de Franse Lucienne Delforge was pianiste.

Schrijft Aart van Zoest: ‘Een internationaal gezelschap! En de volgende gedachte dringt zich op: na het opbreken van zijn huwelijk met Edith Follet, waardoor hij van de maatschappelijk veilige rails afraakt, incarneert de Amerikaanse danseres Elizabeth Craig voor hem het grootse en meeslepende leven.

Een leven op het niveau van de soevereiniteit, zoals Bataille het noemt, het niveau waarop men niet anders dan de waarheid spreken kan, het koste wat het kost. Aan Elizabeth is de Voyage opgedragen. Maar ze verlaat hem. En dan komen er affaires, die het exotische hebben van het buitenlandse, het internationale. Vreemde taal, vreemde accenten, vreemde gewoonten. Het artistieke en intellectuele komt daarbij. (…) . Maar ja, paradox, na dit alles keert hij weer terug naar een vrouw van eigen grond, Lucette Almanzor, die iets van Edith Follet en Elizabeth Craig in zich verenigt: zij is èn Francaise èn danseres.’

Intussen moet de uitgever even op de vingers worden getikt, want de tekst op de flap komt niet overeen met het hierboven geciteerde: in de eerste plaats is er sprake van Elisabeth met een s, in de tweede plaats wordt deze Elisabeth Célines eerste vrouw genoemd. En dat huwelijk met Edith Follet dan? Was zij geen vrouw?

Enfin, we weten het: flapteksten worden ook maar op een achternamiddag geschreven.

Er is nog iets wat stoort aan dit boek. De brieven zijn per geadresseerde gegroepeerd, en dan natuurlijk per afdeling chronologisch. Maar omdat de correspondenties elkaar in tijd overlappen, had het mij boeiender geleken om de brieven door het hele boek heen chronologisch te ordenen.

Het beeld van Célines opportunisme (dat immers door de uitgever als publiekstrekker op de flap wordt genoemd) was dan veel duidelijker geweest.

Zo schrijft Céline op 3 oktober 1932 zowel aan Erika Irrgang als aan N… Opvallend is dat elke vriendin in een ander idioom wordt aangeschreven. In de brieven aan N… keert het begrip ‘popo’, dat in de Duitse kindertaal ‘kontje’ betekent, maar door Céline wordt beladen met de betekenis van ‘de liefde bedrijven’, geregeld terug. Erika Irrgang, een joodse, wordt aangeraden om zich met alle middelen teweer te stellen tegen het oprukkende nazisme.

Met dat ‘met alle middelen’ bedoelde Céline ook werkelijk alle middelen. Op 3 oktober 1932 schrijft hij: ‘… je zult het verder brengen — als je je eigen weg maar blijft volgen, als een joods meisje. Taai, onopvallend, met alle middelen. Let op je gezondheid — je dijen, je geest — laat je doel in de eerste plaats zijn uit de ellende te geraken. Verdoe intussen geen tijd met mannetjes waar je verder toch niets aan hebt — verkoop geen overbodige praatjes. Bedrijf gerust de liefde (zonder risico’s) want dat werkt stimulerend, en wijd je geest helemaal aan materieel welslagen.’

Louis Ferdinand Céline was, zoals we zien, nooit te beroerd om zijn vriendinnen met raad en daad bij te staan. Wat de daad betreft: in dezelfde brief kondigt hij zijn komst in november aan ‘en dan ga je een paar dagen met me mee naar Breslau — en vervolgens kom je me dan in Parijs opzoeken.’ Op dezelfde dag schrijft Céline aan de gymnastieklerares N…: ‘

Je bent een schat! Ik heb je prachtige poppetjes ontvangen. Als je nu mijn boot-to-to eens zag! Echt een droom! Ik kan mijn ogen er niet vanaf houden. Ik heb je brief in het Engels en Duits goed gelezen. Uit dat alles komt een of andere boosheid naar voren?… Je bent een beetje kwaad op me N… Je houdt veel van me maar ik maak je kwaad. Ik praat niet genoeg over liefde. „Parlez-moi d’amour!…” Ik zou het wel willen N… maar ik kan het niet. Ik spreek nooit over dat soort dingen, heb het ook nooit gedaan. Ik praat over popo. Ik begrijp popo. Ik eet popo. Ik deug alleen voor popo. Daarom ben ik ook zo blij je in november terug te zien. Wat een popo-voorstelling zal ik je dan geven!

De reis naar Duitsland en Oostenrijk die Céline in deze brieven aankondigt vindt uiteindelijk plaats in december 1932. Op 11 januari van het jaar daarop schrijft hij aan Erika Irrgang: ‘Ik denk aan jou en aan Breslau.’ Een week eerder was het aan N…: ‘… ik verlang, heel erg terug naar Wenen en ons zo aangename en rustige leventje!’ De briefwisseling met Erika Irrgang eindigt in 1936, die na N… liep door tot 1939. Intussen hadden zich nieuwe correspondenten gemeld. Interessant is de geschiedenis van de aanhef, bijvoorbeeld die boven de brieven aan Evelyne Pollet.

Boven de eerste brief, februari 1933: ‘Geachte Mevrouw’. Boven de zevende brief, juni 1933: ‘Beste Mevrouw Evelyne’. Boven de achtste brief, juni 1933: ‘Beste Mevrouw en Vriendin’. Boven de tiende brief, juli 1933: ‘Lieve Vriendin’. Boven de elfde brief, juli 1933: ‘Lieve Evelyne’. In later jaren wordt de Belgische schrijfster nog ‘Mooie, Vriendin’ en ‘Mooie Vlaamse’ genoemd. Vanaf de tiende brief wordt Evelyne Pollet bovendien getutoyeerd.

Maar Karen Marie Jensen, die de eerste brief van Céline in februari 1935 ontvangt, wordt vanaf het begin ‘Darling Karen’ genoemd, een welhaast onverklaarbare romantische uitspatting van de cynicus die de schrijver zich toch in de meeste van zijn brieven toont. Of was ‘Darling’ in die tijd niet het filmwoord dat het nu is? Lucienne Delforge is in mei 1935 nog ‘Beste Mevrouw’, in augustus wordt zij al aangeschreven als ‘Lieve kleine schat’.

Céline was beslist ruimhartig in zijn omgang met vrouwen. De literatuur komt soms ook aan bod. De schrijfsters onder zijn vriendinnen krijgen adviezen, en voorts wordt er door Céline vooral gemopperd ondanks het feit dat zijn roman Voyage au bout de la nuit met tienduizenden tegelijk over de toonbank gaat. (Bij wijze van spreken dan.) Dat hem de Prix Goncourt voorbij gaat, stelt hem zeer teleur. Later heeft ‘hij zijn behoefte aan literaire erkenning tegengesproken.

Wat deze uitgave van Célines brieven betreft, moet nog worden opgemerkt dat voor Nederlandse lezers te veel bekend, of althans vindbaar, wordt verondersteld. In de noten wordt vaak verwezen naar Franse publicaties zonder dat in het kort wordt uitgelegd wat die publicaties behelzen. In de brief van 20 april (?) 1933 aan N… zegt Céline: ‘Je hebt waarschijnlijk bezoek ontvangen van mijn goede vriendin Germaine Constans en ik hoop dat ze je wat nieuwtjes uit Parijs heeft willen vertellen.’ In een noot wordt verklaard: ‘Germaine Constans is een vriendin van Céline uit Rennes. Zie F. Gibault, Céline. Le Temps des espèrances (1894-1982), Parijs 1977, blz. 235, 297, en Henri Mahé, La Brinquebale avec Céline, La Table Ronde, 1969, blz. 42.’

Erg verhelderend is zon verklaring niet. In dezelfde brief schrijft Céline dat hij ‘een van zijn baantjes’ is kwijtgeraakt. Waarom horen we niet welk baantje precies? Niet dat in de polikliniek van Clichy, waar hij pas op 10 december 1937 zelf ontslag nam nadat hij zich met zijn racistische praatjes daar onmogelijk had gemaakt.

Célines racisme en fascisme komen in de brieven soms helder aan de oppervlakte. Aan Karen Maria Jansen laat hij weten dat haar geboorteland Denemarken maar het beste Duits kan worden. ‘Zo niet, dan wordt het joods en communistisch. Er is geen ander alternatief in de wereld van vandaag.’

Erika Irrgang krijgt de raad: ‘Nu de joden uit Duitsland zijn verjaagd moeten er toch wat baantjes voor andere intellectuelen vrijkomen? Heil Hitler! Profiteer ervan!’ Cynischer kan het niet, dunkt mij, aan een joodse vrouw die Céline eerder aanried: ‘Leg je er op toe liefde „van achteren” te bedrijven. Dat stemt mannen tot grote tevredenheid en je riskeert er niets bij.’ En: Seksueel moet je ronduit pervers worden. Dat zal je ver brengen.’

Aan de eveneens joodse N…, die hij beklaagt vanwege het gevaar dat op haar loert, schrijft hij eind 1933 ‘dat de joden een beetje bedreigd worden maar erg weinig en ik geloof niet dat het ooit ernstig zal worden.’ Dat het wel degelijk ernstig werd, weten we allemaal, maar Louis Ferdinand Céline heeft dat nooit willen erkennen. In politiek opzicht was hij een volslagen onbenul, een fenomeen overigens dat zich wel vaker bij grote schrijvers voordoet. In deze brievenuitgave spreekt echter vooral de man die van het leven weinig verwachtte, de cynicus die niet in liefde geloofde en niettemin veelvuldig verliefd werd.

Frank van Dijl

Louis Ferdinand Céline – Brieven aan vriendinnen. De Arbeiderspers.

Deze recensie stond eerder in Het Vrije Volk van 14 oktober 1983.