Wat moet een mens met Ab Visser?

Eén ding moet ik Ab Visser nageven: hij heeft wél lef. ‘Het manuscript van dit boek werd door tenminste twaalf uitgevers geweigerd’, schrijft hij achter in Wat moet ik ermee, niet zozeer een boek als wel een boekje, want inclusief register slechts 112 smalle bladzijdjes tellend, dat tenslotte onderdak vond bij Elsevier Manteau. ‘Ik bevind me wat dat betreft echter in goed gezelschap zoals onderstaande kleine en willekeurige greep uit klassieke weigeringsgevallen kan bewijzen’, orakelt Visser. Volgt een opsomming: James Joyce, Patricia Highsmith, Pearl S. Buck, Agatha Christie, lan Fleming, Malcolm Lowry, Scott Fitzgerald, Thomas Wolf… en nu dus ook: Ab Visser, de beroemdste schrijver van Groningen (dat wil zeggen: van de stad Groningen).

Ab Visser heeft een lange carrière achter de rug, die hij [in oktober 1979] zag bekroond met het gastredacteurschap van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures. Reeds in de jaren dertig stuurden uitgevers zijn manuscripten terug, en sindsdien is de postbode, met zijn retourzending een vertrouwde verschijning geweest aan de deur van huize-Visser.

Trrring!

‘Ab, doe jij effe open. ’t Zal wel weer voor jou zijn. En jawel hoor: het manuscript van Woonschepen terug, het manuscript van Rudolf de Mepse terug, het manuscript van De leugen terug, het manuscript van De buurt terug, enzovoort, enzovoort.

Behalve een olifantenhuid moet Ab Visser op den duur een ongelooflijke vindingrijkheid hebben ontwikkeld in het zoeken naar nieuwe uitgevers, want uiteindelijk wist hij zijn werk toch telkens gepubliceerd te krijgen, zij het soms niet dan na jarenlang leuren. Kwam hij dan weer met een volgend boek, dan vroeg de uitgever: ‘Wat moet ik ermee?” En begon het spelletje weer vah voren af aan.

Het behoeft dus geen betoog dat Ab Visser aan de meeste Nederlandse uitgevers geen prettige herinneringen heeft overgehouden. Nee, dan de buitenlandse uitgevers Grant Richards, Maxwell Perkins en Sylvia Beach, dat waren pas tactvolle, loyale en enthousiaste uitgevers! Aan hen is het eerste deel van het autobiografisch geschrift Wat moet ik ermee gewijd. De ondertoon van dit stuk is: had een van deze tactvolle, loyale en enthousiaste uitgevers mijn pad gekruist, dan was ik de beroemdste schrijver ter wereld geweest – en had ik allang de Nobelprijs voor de letterkunde ontvangen.

Met Nederlandse uitgevers als Reinold Kuipers, Geert Lubberhuizen, Geert van Oorschot en Bert Bakker is het natuurlijk altijd maar behelpen. Zij – en alle anderen die het talent van Ab Visser voortdurend hebben miskend – krijgen in deel twee van dit boekje de volle laag. De schrijver schroomt niet om de meest onsmakelijke anekdotes breed uit te meten. Hij heeft zijn pen gedoopt in een literfles rancune van de zwartste soort.

Zo noemt hij Hermans, Reve, Wolkers, Cremer en Mulisch schrijvers van ‘modeboeken’ (‘Ontelbaar zijn de gevallen van mensen die modeboeken kopen om ze na lezing verontwaardigd naar de boekhandelaar terug te brengen’ – blz. 13). Hij noemt Geert van Oorschot een ‘pisridder’, Reinold Kuipers een ‘schoolfrik’.

Dat Ab Visser een schrijver is van marginaal belang (ironie: Wat moet ik ermee verscheen in de serie Manteau Marginaal), ligt niet aan Ab Visser zelf: het ligt aan zijn christelijke achtergrond; aan zijn te Nederlandse naam, aan de oorlog, aan de watersnood, aan de uitgevers, aan de boekhandel – het ligt aan alles, behalve aan Ab Visser.

De enige reden waarom Ab Visser de Nederlandse uitgevers zoveel aan retourporto heeft gekost, is dat Ab Visser niet kan schrijven, wat aan de hand van Wat moet ik ermee zonder moeite is vast te stellen. Zelfs zoiets eenvoudigs als het schrijven van een autobiografie in chronologische volgorde weet hij niet tot een goed einde te brengen: hij springt van de hak op de tak, knoeit met de tijd en schrijft onbegrijpelijke zinnen.

Eén voorbeeld van het laatste: ‘Ik wil de verhouding auteur-uitgever dan ook vooral niet te zwart-wit zien en uitsluitend ten voordele van de auteur’ (blz. 61). Wil hij die verhouding nu wel of niet uitsluitend ten voordele van de auteur zien? Van het woord relativeren heeft Ab Visser nooit gehoord. Hij komt soms leuk uit de hoek met woordspelingen die vóór de val van het oude Rome al achterhaald waren. In plaats van over geld spreekt hij over pecunia, een gewoonte die hij heeft overgenomen van aan kopij-armoede lijdende schoolkrantjes en cursiefjes in lokale advertentieweekblaadjes, waar dit nog als humor wordt ervaren.

Wat mij betreft had Elsevier Manteau de dertiende uitgever mogen zijn die Wat moet ik ermee weigerde. Niet alleen het publiek moet tegen auteurs als Ab Visser worden beschermd, ook Ab Visser zou enige bescherming tegen zichzelf kunnen gebruiken. Maar ja, tegen zoveel lef is niets bestand.

Frank van Dijl

Ab Visser – Wat moet ik ermee. Elsevier Manteau.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 2 november 1979.

Ab Visser (1913-1982)