Denkende levens

Na zijn in 2018 verschenen boek Het tijdperk van de tovenaars. Het grote decennium van de filosofie, 1919-1929, waarin hij de filosofen Walter Benjamin, Ernst Cassirer, Martin Heidegger en Ludwig Wittgenstein behandelde, verschijnt nu van de Duitse filosoof en journalist Wolfram Eilenberger Het vuur van de vrijheid. Opnieuw hanteert hij dezelfde vorm: Eilenberger behandelt een decennium uit leven en werk van vier filosofen, ditmaal Hannah Arendt, Simone de Beauvoir, Ayn Rand en Simone Weil. Met de jaren 1933-1943 kiest hij ditmaal niet voor de jaren direct na de Eerste Wereldoorlog, maar voor de aanloop tot en een groot deel van de Tweede Wereldoorlog.

Deze jaren hebben zo hun neerslag op leven en denken van de vier. Hannah Arendt ontvlucht als Joodse al in 1933 nazi-Duitsland, en komt na een jarenlang onzeker vluchtelingenbestaan, waarin ze onder meer als ongedocumenteerde in een Frans interneringskamp belandt, in 1941 in de Verenigde Staten aan. De als Russische geboren Ayn Rand woont daar dan al een aantal jaar, en heeft inmiddels het Amerikaanse staatsburgerschap aangenomen. Ook zij ontvluchtte een totalitair regime: niet nazi-Duitsland, maar Sovjet-Rusland.

Simone Weil daarentegen zoekt het gevaar juist op: ondanks haar broze gestel brengt haar gevoel voor medemenselijkheid haar er onder andere toe zware fabrieksarbeid te verrichten om het arbeidersbestaan te ervaren, de wapenen op te nemen in de Spaanse Burgeroorlog, en tijdens de Tweede Wereldoorlog na haar ouders te hebben begeleid bij hun vlucht naar de VS, zelf terug te keren naar Europa om haar bijdrage te leveren; ze wil ‘dienen, gaan naar de plek waar het gevaar het grootst is, waar mijn leven het minst bescherm is’.

Het leven van Simone de Beauvoir verloopt vanaf de buitenkant bezien heel wat rustiger die jaren. Ze heeft een relatie met Jean-Paul Sartre, die even complex als befaamd is, niet in de laatste plaats doordat deze wordt aangevuld met half intellectuele, half amoureuze verhoudingen met een voornamelijk uit eigen leerlingen – zowel De Beauvoir als Sartre werkt in die jaren als docent – gerekruteerde schare jongeren. De oorlogsjaren worden grotendeels in Parijs doorgebracht – jaren waarover Sartre later zal opmerken: ‘We zijn nooit vrijer geweest dan onder de Duitse bezetting.’

Ondertussen wordt er natuurlijk druk gefilosofeerd. De vrijgevochten seksuele moraal die De Beauvoir en Sartre uitdragen past in de existentialistische filosofie die zij in die tijd ontwikkelen. Onder invloed van filosofen als Hegel, Husserl en vooral Heidegger ontwerpen zij een filosofie die draait om de fundamentele vrijheid van het individu dat zijn eigen leven heeft vorm te geven. Voor De Beauvoir speelt de vraag van de verhouding van dit vrije individu tot andere vrije individuen de hoofdrol; een ethische vraag die bij Sartre, toch de grote naam van het existentialisme, een ondergeschoven kindje blijft. En juist die verhouding, als die de vorm aanneemt die ze ‘metafysische solidariteit’ noemt, vormt de grondslag van de vrijheid. ‘De ware voorwaarde voor mijn vrijheid ligt in de vrijheid van het andere bewustzijn’, schrijft Eilenberger.

De verhouding tussen het ik en de ander, het vrije individu en de samenleving: het zijn deze kwesties die niet alleen De Beauvoir, maar ook Arendt, Rand en Weil links- of rechtsom bezighouden, en die Eilenberger aangrijpt om deze toch zeer uiteenlopende denkers met elkaar in verband te brengen. Arendt, die in 1951 het invloedrijke The Origins of Totalitarianism zal publiceren, dacht al in de jaren dertig na over de verhouding van het individu tot totaliserende tendensen in het denken en bijbehorende wereldvisies; wat van belang is om stand te houden tegenover zulke tendensen is, in de woorden van Eilenberger, ‘het vermogen behouden zich door deze wereld en door anderen daarbinnen te laten aanraken, te laten treffen en te laten erkennen.’

Anders is dat volgens Ayn Rand. Net als Arendt gevlucht voor een totalitair regime, richt ook zij zich tegen dergelijke wereldvisies, maar volgens haar is het daartoe juist nodig je niet te zeer te laten aanraken door de ander; het laatste wat het individu zou moeten doen is wel het streven naar erkenning van anderen. In toneelstukken, verhalen en vooral haar tot bestseller uitgegroeide roman The Fountainhead werkte zij haar nietzscheaans geïnspireerde egoïsme uit waarin het individu zich, geleid door de eigen rede, richt op zichzelf gestelde doelen en het eigen geluk. Alleen een dergelijke levenshouding zou volgens Rand ten diepste weerstand kunnen bieden tegen het het totalitarisme.

Het eigen geluk lijkt wel het laatste waar Simone Weil naar streeft. Waar voor Rand het ego het leidende principe lijkt te zijn, is het voor Weil eerder een illusie die overwonnen moet worden door naastenliefde, eerst vooral de vorm aannemend van een socialistische solidariteit, maar die na een religieuze ervaring in 1938 vanuit goddelijke liefde gemotiveerd wordt: ze raakt overtuigd van het christendom, dat in haar woorden ‘een religie voor de slaven is, dat slaven helemaal niet anders kunnen dan daarbij te horen – en ik als een van hen.’ Een omschrijving die Nietzsches karakterisering van de christelijke ethiek als een slavenmoraal in herinnering roept, maar recht tegen Nietzsche – en Rand – in, ziet Weil hierin een weg naar de genade, wat een centraal begrip in haar denken zal worden.

Net als in Het tijdperk van de tovenaars slaagt Eilenberger met Het vuur van de vrijheid in zijn opzet. De manier waarop hij leven en denken van de geportretteerden met elkaar weet te verweven doet denken aan de intellectuele biografieën van Eilenbergers landgenoot Rüdiger Safranski. Hij kiest daarbij eerder voor een heldere presentatie van ideeën dan voor een kritische beschouwing; duidelijk is dat zijn eerste zorg is om zijn boek voor een breed publiek geschikt te houden. De vakfilosoof leert dan ook weinig nieuws over het denken van Arendt, De Beauvoir, Rand en Weil, maar voor de filosofisch geïnteresseerde lezer valt er genoeg te halen: de combinatie van biografie en filosofie werkt erg goed, en Eilenberger brengt een thematisch kader aan waarbinnen hij zowel de verschillen als overeenkomsten, zelfs tussen zo uiteenlopende denkers als Rand en Weil, kan uitlichten. Dit alles wordt afgezet tegen de historische en intellectuele achtergronden – zo komen onder andere Eilenbergers eerdere hoofdpersonen Martin Heidegger en Walter Benjamin voorbij. Daarmee biedt Het vuur van de vrijheid een toegankelijk en meeslepend portret van vier filosofen en hun tijd, dat bovendien enthousiasmeert om hun werken zelf te gaan lezen.

Remco Nieberg

Wolfram Eilenberger – Het vuur van de vrijheid. De nieuwe wereld van Hannah Arendt, Simone de Beauvoir, Ayn Rand en Simone Weil. Vertaald door W. Hansen. De Bezige Bij, Amsterdam. 383 blz. € 36,99.