(Dit is een recensie uit 1999, uit het archief van Coen Peppelenbos)

Het lelijke jonge eendje

Zijn leven lijkt op een sprookje. Hans Christian Andersen, zoon van een schoenmaker en een eenvoudige werkvrouw, ontworstelde zich aan zijn milieu en was aan het eind van zijn leven een gevierd schrijver. In binnen- en buitenland werd hij geroemd en gevierd; bij verschillende vorstenhoven was hij kind aan huis. Nu nog worden sprookjes als ‘Het lelijke jonge eendje’ en ‘De kleine zeemeermin’ gelezen.

Wie Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd leest, ontdekt dat Andersen een groot deel van zijn leven een teleurgesteld man was. De titel van deze keuze uit zijn dagboeken en brieven is niet opwekkend, op de eerste bladzijden wenst de jonge schrijver al drie maal dat hij binnenkort dood zal gaan. Die zwaarmoedige toon blijft overheersen, maar gelukkig komen er ook passages waarin het succes van de sprookjesschrijver doorklinkt.

Het hele boek, en dus het hele leven, lijkt een roep om erkenning te zijn. Andersen wil voortdurend bevestigd worden in de idee dat hij een groot schrijver is. De kritiek, zijn vrienden en zijn collega’s moeten die bevestiging geven. Van een kleine kritische opmerking of persoonlijke tegenslag raakt Andersen al gedeprimeerd. Zo wil zijn belangenbehartiger, de zoon van zijn maecenas Collin, de jonge Andersen niet tutoyeren als hij erom vraagt. Jaren later, als het succes hem overal in Europa een graag geziene gast maakt, komt hij er in een brief op terug om alsnog zijn gelijk te halen. De zoon van Collin blijft echter weigeren.

Vermakelijker is zijn gepikeerdheid als Jacob Grimm hem helemaal niet blijkt te kennen. ‘Ik was er, gezien de betekenis die mijn naam in Duitsland heeft, van overtuigd dat hij mij kende, ik kwam binnen, zei mijn naam en – stelt u zich eens voor, hij kende mij niet eens, hij wist absoluut niets van mij af!’ Het is typerend voor Andersen dat hij er continu noteert dat hij heel erg bekend is, erg geliefd en erg geprezen. Hij heeft ook de kleine onhebbelijkheden: in een Parijse boekhandel controleert hij of er werk van hem zelf te koop is.

Hoewel het dagboek redelijk intiem is, wordt het nooit scandaleus. De liefdes die hij opvat voor vrouwen, en in bedektere termen voor jongemannen, blijven romantische dromen. Zijn hele leven is Andersen ongebonden. Ter compensatie zoekt hij vriendschappen bij kunstenaars. En dat is voor moderne lezers leuk om te lezen. Je komt erachter dat Brahms een hork van een man was, dat Liszt eigenzinnig en beminnelijk kon zijn en dat onze eigen Jacob van Lennep soms te dramatisch gedichten declameerde. En Andersen loopt van ontvangst naar ontvangst en beschrijft uitvoerig de loftuitingen die hij krijgt, alsof hij nooit het idee van zich af kon zetten dat hij uit een laag sociaal milieu kwam. Die voortdurende onzekerheid maakt hem wel sympathiek; alsof de mooie, grote zwaan nog steeds denkt dat hij het lelijke jonge eendje is.

Coen Peppelenbos

Hans Christian Andersen – Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd. De Arbeiderspers, Amsterdam.

Deze recensie verscheen eerder in de Leeuwarder Courant op 28 mei 1999.