(Dit is een recensie uit 1983, uit het archief van Everhard Huizing)

In het voetspoor van Edgar Allan Poe

Laat ik meteen maar met de deur in huis vallen: De nieuwste roman van Maarten ’t Hart is zonder meer een uiterst spannende detective. Ik heb het boek met rooie oortjes en in één ruk uitgelezen, benieuwd als ik was naar wie het nu gedaan had. Het is alsof ’t Hart een door de wol geverfde thrillerschrijver is. De spanning wordt tot het einde toe bewaard, de gegevens zijn uiterst zorgvuldig gedoseerd en er dienen zich steeds andere mogelijke antwoorden op de schuldvraag aan. Maar of ’t Hart met dit schouderklopje tevreden zou zijn? Ik denk slechts ten dele, want het komt mij voor dat ’t Hart meer heeft gewild dan zomaar een spannende thriller schrijven. In De kroongetuige komen we namelijk allerlei elementen tegen die we in een gewone detective niet of nauwelijks zullen aantreffen: Een literair spel met motieven en thema’s, psychologische problematiek, filosofie en satire.

De hoofdpersoon van het boek is Thomas Kuyper, in wie trouwe ’t Hartlezers veel zullen herkennen van de mannelijke personages uit diens vorige romans. Hij is ietwat onhandig, een tikkeltje wereldvreemd, houdt er nogal speciale opvattingen over het samenspel (of de strijd) der seksen op na, praat en denkt in boekenzinnen en is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan een medisch-biologisch laboratorium, waar onder andere proeven met ratten worden gedaan. Pas tijdens een korte vakantie van zijn vrouw Leonie durft hij het aan een relatie aan te knopen met Jenny Fortuyn, op wie hij al enige tijd op afstand verliefd is. Deze Jenny staat in de vele kroegen die ze bezoekt bekend als een mannenverslindster en bij de narcoticabrigade als een drugsverslaafde. Maar van dat alles weet Thomas dan nog niets. Zijn verliefdheid is intussen niet uit de lucht komen vallen. Tussen hem en Leonie gaat het namelijk al lange tijd niet meer zo best.

Hun huwelijk is tot dusver kinderloos gebleven, tot groot verdriet van Leonie. Thomas neemt haar op zijn beurt haar verlangen naar kinderen kwalijk, onder meer omdat hij vindt dat ze als intelligente vrouw (ze heeft een studie Frans cum laude afgesloten) talloze mogelijkheden heeft. Leonie echter taalt niet naar een werkkring. Ze doet niets liever dan thuis naar muziek luisteren en ‘afwassen en sokken stoppen en boontjes afhalen, omdat ze, zoals ze altijd zei, nooit , beter naar Schumann kon luisteren dan als ze met huishoudelijk werk bezig was.’ Ook hun seksleven is naar de knoppen: Thomas walgt ervan met Leonie naar bed te gaan, omdat hij het gevoel heeft dat Leonie het alleen toestaat in de hoop toch nog zwanger te raken. Een man die ‘feministischer’ is dan zijn vrouw: het zal duidelijk zijn dat ’t Hart weer eens niet kan nalaten via zijn romanpersonages zijn gelijk te halen in zijn discussie over het feminisme. Ik begin het eigenlijk al weer grappig te vinden.

Vlak voor Leonie van, haar vakantie terugkeert, komt er een eind aan de nog ontluikende relatie tussen Thomas en Jenny. Na een nachtelijke kroegentocht geeft ze hem min of meer de bons, waarbij het zelfs nog tot een licht handgemeen komt. Jenny verdwijnt in de nacht, een diep gekwetste Thomas achterlatend. Al spoedig krijgt hij de politie op zijn dak: Jenny is als vermist opgegeven en omdat hij de laatste is die haar heeft gezien en hun ruzie in het café niet onopgemerkt is gebleven, wordt hij ervan verdacht haar vermoord te hebben. Hij komt in voorlopige hechtenis en de belastende feiten stapelen zich op. Zo zou hij de bewuste nacht zijn gezien toen hij met Jenny het laboratorium betrad en enige uren later alleen terugkwam.

Vanaf dat moment is in de roman niet meer Thomas de ik-verteller, maar Leonie, die in haar eentje op speurtocht uitgaat om bewijzen te vinden voor de onschuld van haar man. Meer nog dan in de schuldvraag (ze is overtuigd van Thomas’ onschuld) is ze echter geïnteresseerd in de vraag of Thomas met Jenny naar bed is geweest. Uiteindelijk brengt een gruwelijke vondst haar op het spoor van de ware toedracht (die ik hier uiteraard niet zal onthullen).

De sfeer in deze roman is af en toe van een klassieke griezeligheid, waar de ambiance van het laboratorium met zijn ratten, slangen, skeletten en beesten op sterk water niet weinig aan toe bijdraagt. Je waant je soms in de wereld van Edgar Allan Poe en het zal dan ook wel niet voor niets zijn dat ’t Hart meer dan eens zwarte vogels laat fladderen.

Is De kroongetuige nu echter meer dan een spannende detective? Wat mij betreft niet. ’t Harts pogingen er een echt literaire (dan wel psychologische) roman van te maken hadden naar mijn smaak rustig achterwege mogen worden gelaten. Dit geldt eens te meer voor zijn satirische uitstapjes. Ik heb ’t Hart nooit hoog aangeslagen als humorist, maar zijn kennelijk satirisch bedoelde beschrijving van Leonies bezoek aan een vrouwenhuis bijvoorbeeld is van een droef stemmende oubolligheid.

Everhard Huizing

Maarten ’t Hart – De kroongetuige. De Arbeiderspers, Amsterdam.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 7 februari 1983.