‘kousen oprollend in bad’

Dichteres Ruth Lasters was afgelopen tijd in het nieuws: ze stopte als stadsdichter van Antwerpen. Het stadsbestuur accepteerde haar gedicht ‘Losgeld’ niet, volgens het bestuur, omdat het gedicht niet besteld was. Lasters dacht dat het gedicht op inhoudelijke gronden werd geweigerd. Dit gedicht staat in Tijgerbrood, de laatste bundel van Lasters, en gaat als volgt:

Losgeld

Olie-, oliedomme staat die leerlingen vanaf twaalf jaar
nog altijd letterlijk met A labelt of B. Welkom in het middelbaar!

Aan Vlaanderen een vraag: wanneer ligt de maatschappij
volledig plat? Is dat wanneer de notarissen en de senators staken?
Of als de loodgieters, de bakkers en de havenarbeiders niet opdagen?

Ah, inderdaad! Het land ligt op zijn gat als de dakwerkers nakateren,
als alle winkeliers hun schup afkuisen, als de onthaalmoeders
de luiers zelf aandoen, als koks hun kater sturen naar Nam Fong
Mister Spaghetti en naar alle internaten

En wie is nu het slimst, iemand die weet waar de Aconcagua ligt
(vraag uit De slimste mens ter wereld) of wie het hele stroomschema
kan tekenen en uitvoeren voor een schoolkeuken, het Sportpaleis,
Wetstraatvergaderzalen? Iemand die weet
hoeveel een flamingo weegt of iemand die een tillift kan bedienen
zonder dat de bomma valt op koude tegels voor het licht uitgaat?

Wij moesten maar eens over A- en B-ministers praten. Dan zouden ze
misschien verstaan hoe het aanvoelt. Alsof wij tweede keus zijn,
alsof een vak leren slechts een plan B kan zijn
voor als de A-richting iemand niet ligt, niet gaat.

Straks vraagt gij, Vlaanderen, nog losgeld
voor het woord ‘intelligent’ dat gij al eeuwenlang gegijzeld houdt,
alleen voor quizzers reserveert, voor dokters, architecten,
wetenschappers, voor mevrouw Michiels en advocaten.

Terwijl wij, trappenmakers, de hellingsgraad berekenen,
de ideale afstand tussen de treden. Kunt gij dat, Vlaanderen?
En weet gij alles, zoals wij, mecaniciens, over de juiste
spanningskracht op bouten van de nokkenas
of hoe de distributieriem vervangen dient voor een perfecte
kleptiming?

Zolang gij, Vlaanderen, niet ook de vakman slim noemt
in kranten, spelprogramma’s en journaals,
zijt gij de A’s in uw naam VlAAnderen niet waard.

Deze tekst is ritmisch erg krachtig, zeer geschikt om te declameren. Verder vallen veel retorische middelen op: zoals de retorische vragen, drieslagen, het benadrukken van verondersteld onkunde van hoger geschoolden op het gebied van technische kennis, ministers zich laten inleven door ze een B-minister te noemen. Het is zinnig om waardering te vragen voor technisch geschoolden. Deze discussie speelde ook al in Nederland. (Voor de geïnteresseerden: zoek eens op De snijtafel: Marianne Zwagerman over ‘laagopgeleiden’). Twee inhoudelijke vragen: zijn alle A’s niet technisch geschoold, en zijn alle B’s dat wel? En: haalt de laatste zin niet het hele betoog onderuit? Als Vlaanderen de A’s niet waard zou zijn, erkent de dichteres daarmee dan niet dat A’s beter zijn dan B’s?

Misschien fundamenteler: is deze tekst een gedicht? Met hetzelfde gemak zou die een pamflet of uitgeschreven toespraak genoemd kunnen worden. Er staan meer gedichten in de bundel die getuigen van een ruimere poëtica dan die van deze recensent. In het algemeen valt op dat alle gedichten op het gehoor prachtig zijn, opgepoetst en gepolijst, lang zijn, lange regels hebben, anekdotes vertellen, bepaalde objecten belichten. Soms is de inhoud, ook daardoor, weinig spannend. De hele serie Losgrond gaat over gewichtsverlies, appelbomen, oud papier, licht, theemokoren, duiven, brillen: ‘Brillen begrijpen ons van alle dingen het meest.’ Een lang gedicht over brillen vraagt om wat meer vernieuwende inzichten.

Een mooi gedicht begint ook zo, over broodsnijmachines, want wat zullen die de lezer boeien? Toch wordt dit gedicht stapje voor stapje spannender en emotioneler:

Celsius

Natuurlijk zijn er gevolgen aan aldoor
gesneden brood kopen.

Het geluid, het gehakkel van broodsnijmachines
hoopt zich op in het binnenoor
tot uitzinnig verlangen naar

heelheid, naar iets
uit één stuk ondeelbaar, een überverzoening
van wonder en toeval.

Allicht is het de wens
alsnog te voldragen eeuwig uitgesteld
kroost, niet in me rijzend

tot rood gevoerde organenbundels
maar tot een volkoren-, een spelt- en een tijgerbrood
die elk met een stuittang uit me verlost

naast elkaar op het schap van een blauwgrijs beletterde
bakker mogen. Vergeef me, ik kreeg de hitte in mij
nooit juist.

De lezer is niet direct gegrepen als hij aan het kopen van brood denkt, en veel lezers zullen door het geluid van broodsnijmachines niet direct aan heelheid denken. Die associatiestap is groot, en wordt nog groter als de stap eigenlijk van het geluid van een broodsnijmachine naar het dragen van een baby is. De lezer moet nog even doorzetten. De ik ziet zichzelf als een oven waarin broden gebakken kunnen worden, waarin een baby gedragen kan worden. De laatste zin hakt er dan in: de ik vraagt om vergiffenis, en dat is tragisch, aangezien de ik zelf weinig invloed zal hebben op de temperatuur in haar baarmoeder (waarmee de titel is verklaard). Ook is het niet helemaal duidelijk aan wie de ik vergiffenis vraagt, is dat aan zichzelf, aan het ongeboren kind? In beide gevallen is het tragisch, en het is nog tragischer als beide mogelijkheden mogelijk zijn. In de serie Keienstranden speelt de dichteres met de mogelijkheid dat er een kind is. Het vierde gedicht gaat als volgt:

Toen mijn dochter nog zo’n honderd eisprongen tegoed had,
ging ik heel vaak naar een kleine bioscoop.
Dan zat ik in het schemer en ik dacht:
honderd dat is zo veel en ik telde ieder hoofd.

Toen mijn kind nog nauwelijks een paar dozijn keer ovuleren zou
keek ik veel naar voetbal, gefilmd in Anfield of Camp Nou.
Ik supporterde waanzinnig voor een ploeg en als die won
leek het even of er echt nog wel een kans was op –

Nu zij einde voorraad gloeit en dampt,
keil ik almaar vaker voor ik het besef de droge, warme was
in de gapende lege kuip, op het email.

En ik weet niet wat te zeggen, lach maar wat
als mijn man bij thuiskomst mij betrapt,
halfautomatisch kousen oprollend in bad.

De ik doet zeer normale dingen: gaat naar de bioscoop, kijkt voetbal, en ondertussen gaat de tijd voorbij, en ja, daardoor zal een dochter minder eisprongen tegoed hebben. De laatste twee strofes vangen een emotie in originele beelden en dat is precies wat sommige van de mooi klinkende gedichten uit deze bundel soms wat missen.

Erik-Jan Hummel

Ruth Lasters – Tijgerbrood. Van Oorschot, Amsterdam. 80 blz. € 19,50.