Deze recensie van dit dagboek van Jean Cocteau komt uit 1999.

Vriendschap boven alles

Ruim tweeduizend bladzijden telt het dagboek van Jean Cocteau, de Franse schilder en schrijver. Vertaler Joop van Helmond bracht het terug tot driehonderd pagina’s. Je vraagt je dan af wat de criteria voor de keuze van de opgenomen dagboekfragmenten zijn geweest. In het nawoord wordt daar helaas nauwelijks op ingegaan. Het dagboek is al eerder gereduceerd, want in een noot zegt van Helmond dat een redacteur in 1948 ‘met schaar en plak’ al veel schade had aangericht in het oorspronkelijke dagboek. Wat er toen precies is verdwenen en wat er nu is weggelaten blijft eveneens in het vage.

Van Helmond heeft vooral gekozen voor de dagboekfragmenten waarin Cocteau het over zijn collega’s heeft. Herinneringen aan uiteenlopende figuren als Charlie Chaplin, Picasso, Colette en Jean Genet worden daardoor de rode draad in het boek. Over het privéleven van Cocteau en zijn intieme vrienden kom je als lezer bijna niets te weten. Een kunstenaar die over zijn collega schrijft wordt bijna altijd een beschouwer, een essayist. Dat geeft aan dit dagboek, dat toch de meest persoonlijke weergave zou moeten zijn van een leven, een afstandelijk karakter.

Merkwaardig is vooral de relatie die Cocteau in de oorlog onderhoudt met de nazikunstenaar Arnold Breker. Cocteau verdedigt hem als ambachtelijk kunstenaar en ziet de vriendschap, die al van voor de oorlog stamt, als een verzekering voor de toekomst, mocht er ooit iets met hem gebeuren. Breker heeft direct toegang tot Hitler en zou hem kunnen verdedigen. Het lijkt moedig als iemand de hoon van alle collega-kunstenaars op zich laadt door om te gaan met Breker, omdat hij de vriendschap boven alles verheven ziet. De vraag is of hij zo’n vriend had moeten houden, die over het joodse vraagstuk dezelfde visie had als de Führer.

De vriendschap met Picasso is minder berekenend en lijkt zelfs op louter bewondering te zijn gestoeld. Ook hier maakt het niet uit welke ideeën Picasso navolgt. Als Picasso toetreedt tot de communistische partij amuseert dat Cocteau alleen maar. Hij bewondert de kunstenaar om de totale vrijheid die hij om zich heen weet te creëren en waar geen partijregime iets aan kan veranderen. Dezelfde bewondering heeft Cocteau voor Jean Genet, die hij samen met Sartre steunt en bekend maakt. Hij getuigt zelfs voor de dief, oplichter en schrijver als deze weer eens terechtstaat.

Cocteau is in zijn leven een minder vrije geest. Hij raakt zelfs behoorlijk geïrriteerd als de conservatieve schrijver François Mauriac een aanval op hem opent in Le Figaro. Het is moeilijk nu nog na te voelen waar de ruzie precies over gaat. Mauriac heeft ernstige bezwaren tegen religieuze opvattingen zoals die blijken uit het toneelstuk Bacchus van Cocteau en schrijft er een betuttelend stuk over. Alhoewel Cocteau zich met succes verdedigt, lijkt hij vooral gekwetst te zijn door het feit dat een vriend hem zoiets aandoet. Zo is Dagboek van duizendkunstenaar een kroniek van vriendschappen. Of ze nu uit berekening of bewondering geboren zijn: vriendschap is voor het leven.

Coen Peppelenbos

Jean Cocteau – Dagboek van en duizendkunstenaar 1942-1954. Vertaald door Joop van Helmond. De Arbeiderspers, Amsterdam. 332 blz.

Deze recensie verscheen eerder in de Leeuwarder Courant op 23 juli 1999.