De onderstaande recensie verscheen voor het eerst in 1981.

Tussen de miskelk en het whiskyglas

Met de roman Rituelen heeft Cees Nooteboom min of meer zijn comeback als romancier gemaakt: jarenlang publiceerde hij namelijk enkel gedichtenbundels en reisverslagen. Het heet dat veel reizen iemands kijk op de wereld veranderen. Ik heb daar zo mijn twijfels over, maar het is in ieder geval wel zo dat er tussen Philip en de anderen de poëtische roman waarmee Nooteboom in 1955 debuteerde en waaraan hij misschien wel wat al te lang zijn faam ontleende en Rituelen werelden van verschil liggen. Werd in zijn eerste roman het verhaal verteld van een dooltocht van een idealistische jongen in een boze wereld in Rituelen maakt niemand zich meer illusies. Er bestaat slechts chaos eenzaamheid en dood. Mensen proberen daaraan op verschillende manieren het hoofd te bieden, bijvoorbeeld door middel van het ritueel.

Het is dit gegeven dat Nooteboom in zijn nieuwste roman op een boeiende, maar mij toch niet helemaal overtuigende tuigende wijze heeft uitgewerkt. Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste heet ‘Intermezzo’ en begint als volgt: ‘Op de dag dat Inni Wintrop zelfmoord pleegde stonden de aandelen Philips 149.60.’ Pas tegen het eind van dit deel blijkt dat er eerder sprake is van een poging tot zelfmoord, die bovendien nog mislukt ook.

Inmiddels zijn we echter heel wat meer te weten gekomen over de hoofdpersoon persoon Inni Wintrop een ‘dilettant in de Italiaanse zin van het woord.’ Een verfijnde levensgenieter dus. Daartoe in staat gesteld door een erfenis leidt hij in ieder geval in financieel opzicht een betrekkelijk onbezorgd leventje. De weinige activiteiten die hij onderneemt onderscheiden zich niet direct door hun zinvolheid. Hij schrijft horoscopen voor Het Parool, recepten voor Elegance en ten slotte rommelt hij wat in de marges van het beurswezen en de kunsthandel.

Politieke overtuigingen, ambitie, religie, zaken waarmee andere mensen richting aan hun leven geven, zijn hem vreemd, hij beschouwt het leven ‘als een wat vreemde club waar hij bij toeval lid van geworden was en waaruit men zonder opgaaf van redenen weer geroyeerd kon worden.’

Dat is in grote lijnen het portret dat ons van Inni geschetst wordt. Als hij de poging tot zelfmoord onderneemt, is hij ongeveer dertig jaar oud en zojuist verlaten door zijn vrouw. Ondanks het feit dat hij weinig van het leven verwacht blijven ook hem rampen en ongemakken niet bespaard.

De beide andere delen ‘Arnold Taads’ en ‘Philip Taads’ spelen zich respectievelijk tien jaar eerder (in 1953) en tien jaar later (in 1973) af. Inni is ongeveer twintig jaar oud als hij Arnold Taads ontmoet een notaris in ruste die zich radicaal uit de wereld teruggetrokken heeft, uit haat jegens de mensheid (inclusief zichzelf). Samen met zijn hond Athos leidt hij een streng ascetisch leven, waarvan de inhoud vrijwel uitsluitend nog uit rituelen bestaat. En ook Inni’s kennismaking met deze Arnold Taads krijgt de vorm van een ritueel en wel dat van de initiatie: Inni krijgt van hem zijn eerste glas whisky te drinken en het is veelzeggend dat Inni zich in deze context herinnert hoe hij van zijn geloof afgeraakt is: op het moment dat hij als misdienaar ziet hoe de door een hartaanval getroffen priester de miskelk uit zijn handen laat vallen.

Tussen Inni en Arnold Taads ontstaat zoiets als een vriendschap (waaraan een eind komt door de waarschijnlijk zelfgekozen dood van de laatste), maar het is de vraag in hoeverre deze vriendschap in het geval van Inni meer inhoudt dan het geïmponeerd zijn door een markante persoonlijkheid.

Twintig jaar later ontmoet Inni Arnold Taads’ zoon Philip van wiens bestaan hij niets afwist. In veel dingen is deze het evenbeeld van zijn vader. Ook hij wijst het leven radicaal af, maar terwijl de vader dit deed vanuit een persoonlijk gekleurde existentialistische filosofie, overgiet Philip zijn wereldverzaking met een oosters-mystiek sausje, waarin het ritueel van het theedrinken centraal staat. Zijn miskelk is de theekom. De tijden veranderen, maar het fanatisme waarmee de mensen zich aan rituelen vastklampen, blijft.

Pas nu lijkt Inni te beseffen wat hem in de beide Taadsen aantrok en afstootte. Ook zijn leven staat in het teken van rituelen, alleen vat hij ze niet zo dodelijk ernstig op. Ook hij ziet deze wereld niet als de best mogelijke aller werelden, maar ‘Hij had een uitstekende plaats in de zaal en het stuk was beurtelings horror, lyrisch, een spel der vergissingen, vertederend, wreed en obsceen.’ De miskelk van Inni is het whiskyglas of de vrouwenmond, meer inhoud heeft het leven niet voor hem en hoeft het voor hem ook niet te hebben.

Mijn bedenkingen tegen Rituelen gelden niet zozeer de literaire kwaliteiten (voor zover deze te isoleren vallen): Nooteboom is een begenadigd stilist en heeft met deze roman ook bewezen over grote compositorische vaardigheden te beschikken. En ten slotte weet hij te boeien: zo bevatten de portretten van de beide Taadsen een bijna zelfstandige grootheid. Wat mij in Rituelen tegenstond, is de filosofie die eraan ten grondslag ligt, al moet ik toegeven dat deze niet overdreven de aandacht voor zichzelf opeist. De filosofie van het ‘sadder but wiser’, de filosofie van de gearriveerde reiziger die het allemaal al gezien heeft en voor gezien houdt. Maar dat zou natuurlijk een kwestie van persoonlijke instelling kunnen wezen.

Everhard Huizing

Cees Nooteboom – Rituelen. De Arbeiderspers, Amsterdam.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 6 februari 1981.