Kabouterkarkassen

De dichtbundel Sloppenwijk van het hiernamaals van Joris Miedema laat zich niet makkelijk kennen. Het is een derde bundel van een triologie en deze lezer begint zich af te vragen of er in de eerste delen ook sleutels staan om de gedichten in deze Sloppenwijk te ontcijferen. Het is duidelijk dat de thema’s de dood en daarna zijn. Toch moet een lezer soms wel erg zijn best doen om de vergelijkende grond van bepaalde vergelijkingen te begrijpen. Het titelgedicht is nog te volgen:

sloppenwijk van het hiernamaals

ook het hiernamaals heeft een sloppenwijk
houten platforms zitten vastgetimmerd
waar de lucht ooit hing
velen klagen
over het gebrek aan zicht

gelukkig ontstaat er door overbevolking van zielen
veel wrevel
en in plaats van zweet
produceren ze een vorm van daglicht
waarmee ze kunstmatige richtspot
in stand houden

alle energie die bij leven niet betaald is
moet worden uitgestraald
sommige krijgen last van uitzichtzucht
dit gaat vaak gepaard
met een hoge negatieve koorts
en soms
met een been dat weer op aarde staat

Er wordt een beeld opgeroepen dat ook in de hemel niet alles perfect is. Zelfs daar is armoede die we niet willen zien. Waarom er precies licht nodig is in deze sloppenwijk wordt niet helemaal duidelijk of het moet zijn dat de houten platforms ook al het licht tegenhouden. Wat is de ‘energie die bij leven niet betaald is’, van wie was de energie en wie had die moeten betalen? Sommige verwijst terug naar zielen. Die hebben ‘uitzichtzucht’, ze willen wel van het uitzicht genieten, terwijl ze dat niet kunnen. Dit ‘gaat gepaard / met een hoge negatieve koorts’. Wat de verhouding is tussen de uitzichtzucht en de koorts is niet duidelijk. Negatief kan hier zijn dat de koorts zorgt voor kou, maar ook dat die juist niet een teken van genezing is. De laatste regel is erg mooi, maar ook raadselachtig. Ik kan me voorstellen dat het betekent dat de zielen weer terug willen naar de aarde, omdat ze daar tenminste uitzicht hebben. Hoe is dit gedicht nu als geheel te begrijpen? Is dit een theologische verhandeling over de hemel: juist doordat alles er goed is, zal het er nooit beter gaan, en is niets om naar uit te kijken: er is geen uitzicht. Dan maar liever de ellende van in leven zijn, dan is er iets om na te streven. Wat doen de wrevel en het licht dan in dit gedicht? Ook in het volgende mooie gedicht lijkt de verhouding van informatie bij de beelden wat scheef:

kierenfluiters

als kleine kinderen speelden we samen
een kier
ik tochtte door jou heen
en jij door mij
uiteindelijk speelden we
wie het hardste kon fluiten op de ander
en degene die won
was de beste kierenfluiter
van ons twee

ik blies op jouw dromen
en jij blies op mijn onvoltooide tekening
jij blies hem in één keer
de lucht in
ik had nog nooit
zoiets geweldigs gezien
we hadden zoveel lol samen
daarom snapte geen van ons
waarom één van onze papa’s
van een papier voorlas
terwijl tranen in zijn ogen stonden

Het beeld ‘ik tochtte door jou heen’ is prachtig. Zeker als daarna ‘speelden we’ staat zijn de eerste twee regels niet nodig. De regels ‘en degene die won / was de beste kierenfluiter / van ons twee’ voegen ook weinig toe. De lezer weet als dat de winnaar de beste is, en dat het om twee kinderen gaat. Ook de beginregels van de tweede strofe hadden strakker geformuleerd kunnen worden. Dat wreekt zich extra door de korte regels, dan moeten die extra raak zijn. Het laatste beeld – de papa die huilend voorleest – is mooi, maar het verband met het vorige beeld is niet helemaal duidelijk. Hebben de kinderen steeds zo veel lol dat verdriet ze vreemd is? Gaat het om het papier, dat kan vliegen en dus een vreemde aanleiding is voor verdriet? Is dat papier van de vader ook een onvoltooide tekening? Zit de crux bij ‘één van onze papa’s’? Is de andere papa overleden? Begrijpt de voorlezende papa precies die boodschap en de kinderen nog niet? Misschien is de leeshouding van deze lezer wat te technisch, te precies. Een aanwijzing daarvoor is te vinden in:

iets onbestaand onbestemds

in een schoenendoos bewaarde ik
de karkassen
van kabouters
heet het genocide als iets
aanwijsbaar niet bestaat

hun beukende aderen
hielden me wakker
alsof de zee
een onbestaande kust oprolde

reflecties van hun gelaten
zijn in het marmer
van mijn tafel gedrongen
je krijgt zoiets onbestemds
er met geen mogelijkheid meer uit

Het kost deze lezer hoofdbrekens hoe je kan aanwijzen dat iets niet bestaat, en dan ook nog dat zoiets onbestaands wel lijkt te bestaan. Met die leeshouding is het gedicht niet gediend. Het is zinniger om het gedicht te begrijpen als een kabouterkarkas en het in je tafel te laten dringen. Daartoe moet je je tafel eerst open zetten, en alle beelden de toegang verschaffen, en dan de bundel opnieuw lezen.

Erik-Jan Hummel

Joris Miedema – Sloppenwijk van het hiernamaals. Opwenteling, Eindhoven. 56 blz. € 17,50.