Weekend in Gent

Het motregent als we de auto parkeren in Mariakerke, een wijk van Gent. We zijn met vier. Collega’s toen, vrienden nu. Vroeger waren we met vijf. Voor haar branden we later die dag een kaars in de Sint-Baafs kathedraal, in de nabijheid van Het Lam Gods. Dit is de tweede keer in mijn leven dat ik in Gent ben. Veel herinneringen aan de stad heb ik niet. Halverwege de jaren negentig en ik was er met een jongen die ik voor altijd bij mij had gedacht. We logeerden op een kamer met een douche in de kast en zonder ontbijt. Het zou ons laatste uitstapje zijn. Prompt duikt zijn naam op als we fietsen huren. Dat is aardig aan Gent, alle huurfietsen hebben een eigen naam. Makkelijk als je hem tussen al die andere fietsen moet terugvinden. Er is een Martha, een Maud – ik wrijf het zadel droog van Aladdin, en doe een wens.

Het wordt een weekend met valpartijen. Achter ons rijdt een vrouw in een tramrails en gaat ongenadig onderuit. Een man struikelt over een scheve stoeptegel, iemand over een Middeleeuws stoepje. Ook wij ontlopen de dans niet als een van ons valt op de trappen van SMAK, het stedelijk museum voor actuele kunst.

Er is meer ongemak. Onze logeerplek voor een nacht ruikt naar schimmel, hoog grondwater, een opengebroken riolering. De literaire wandeling langs muurgedichten wordt een speurtocht naar poëzie die er niet meer lijkt te zijn. Guido Gezelle? Weg. Paul van Ostaijen, waar? Hugo Claus vinden we wel.

Achter deze gevel hier
heerste gisteren nog Heracles,
de beschermer van de bron
van de heilige dranken.

Ik moet denken aan een bericht van een collega van R. die enkele weken geleden de Couperus-wandeling in Den Haag deed en via WhatsApp vroeg waar mijn gedicht was gebleven. Ter gelegenheid van de 150e geboortedag van Louis Couperus in 2013 werd een gedicht van mij bevestigd aan de gevel van Couperus’ geboortehuis. Bij de onthulling bleek het een houten paneel te zijn. Voor tijdelijk, het zou op meer duurzamer materiaal weer terug bevestigd worden. Ik was al verbaasd uitgekozen te zijn en aan deze belofte, dat zegt natuurlijk iets over mij, hechtte ik weinig geloof. Zeker toen het paneel er een zestal jaar later nog steeds hing, groen uitgeslagen. En nu, waarschijnlijk om het Couperusjaar van 2023 meer luister te geven, is het weggehaald. Ik vond het al heel wat om zolang te mogen hangen aan de gevel van de schrijver die me in mijn jonge jaren vormde.

We staan nabij de Leie. Drie kijken op een telefoon of we wel de juiste route lopen naar Priem, specialist in behangpapier, aan de Zuivelbrugstraat. We hebben de graffitistraat, boekhandel Paard van Troje (met grote stapels van de biografie van Hugo Claus in het zicht) en een muziekoptreden in de voormalige handelsbeurs nog in het verschiet. Ik droom wat voor mij uit, pet over mijn oren tegen de regen. Een jongen zwaait. Het lijkt alsof ik hem van ver had zien aankomen, maar ik zie hem pas als mijn blik weer in Gent terugkeert. Hij roept iets, geen idee wat. Hij wijst op zijn ogen en hij slaat ter hoogte van zijn hart op zijn borst. Voelt hij zich bekeken en komt hij nu verhaal halen bij die man van diep in de vijftig? Er worden mensen om minder gemolesteerd. Leg maar eens uit dat je weliswaar staarde, maar niets zag. Maar hij lacht een vrolijke lach en gaat ons groepje voorbij zonder door de anderen te worden opgemerkt. Alsof hij onzichtbaar is, behalve voor mij. Dat hij uitsluitend mij uitnodigt om mee te gaan naar geen idee waar. Heracles op de tweesprong. Ik verzet geen stap.

Hij hield van het woord: Kameraad…
van boksen, genever, roulette
en het raadselachtig spel van de liefde.

Eric de Rooij

(Foto: Victorine Vermeulen)