Keizer, god, mens

Wat blijft er na tweeduizend jaar van ons over? Van de meeste mensen niets, van een enkeling flarden van leugen en waarheid. Heel soms zijn die flarden genoeg om iemand dwars door de tijd tot leven te wekken. Na jaren lezen, schrijven en schrappen gaf Marguerite Yourcenar de Romeinse keizer Hadrianus in 1951 zijn stem terug. Nu zijn we driekwart eeuw verder, ook de schrijfster en haar vertaalster Jenny Tuin zijn overleden. Herinneringen van Hadrianus (Mémoires d’Hadrien) staat nog steeds: een monument voor een heerser die bovenal mens was.

Hadrianus schrijft zijn memoires in de vorm van een brief aan zijn geadopteerde kleinzoon Marcus Aurelius, de latere keizer en stoïcijnse filosoof. De keizer is stervende, zijn verhaal is een terugblik op zijn bestaan. Het is het bestaan van een veelvraat. Als jonge edelman proeft hij van ascese en exces, feest en filosofie, wetenschap en zwarte magie, alsof hij voor zijn dertigste alle mogelijke levens geleid wil hebben. Ook dat van soldaat en dat van staatsman gaan hem gemakkelijk af, en hij stijgt in aanzien bij zijn oom, keizer Trajanus.

Als de mensen je eenmaal zien als troonpretendent, heb je geen keus dan mee te doen aan hun intriges. Zo rechtvaardigt Hadrianus aanvankelijk zijn ambities, maar de mengeling van bewondering en kritiek waarmee hij Trajanus en diens veldtochten beschouwt, verraden dat hij zichzelf eens op de troon ziet zitten. Hij heeft strategische affaires, sluit een strategisch en dus ongelukkig huwelijk. (Nynke Smits draaide recentelijk het perspectief om in Sabina, vrouw van Hadrianus.) Hadrianus zegt zelf niet te weten of Trajanus hem daadwerkelijk op zijn sterfbed heeft geadopteerd of niet. Dezelfde oprechte of geveinsde onwetendheid past Yourcenar toe bij de andere vraagtekens in de geschiedenis. Zo vestigt ze de aandacht op de echte les: van de oude heersers ging bij het leven minstens zoveel tegenstrijdige propaganda rond als nu. Vast staat dat de nieuwe keizer breekt met de expansiedrift van zijn voorgangers. Hij sluit een verdrag met de Parthen, bouwt een muur om de Schotten buiten te houden. De vrede geeft ruimte om te reizen, steden te bouwen en de kunsten te stimuleren: ‘bibliotheken stichten was hetzelfde als publieke graanschuren bouwen, reserves vergaren voor een winter van de geest, die ik ondanks mezelf aan zekere tekenen zie aankomen.’ Het klinkt als een gouden tijd onder een verlicht vorst. Bijna zou je vergeten dat we hier alleen lezen wat Hadrianus wil vertellen. Of nee, wat de schrijfster denkt of wil dat de keizer ons zou vertellen. Zelfs de beste classicus, zelfs Hadrianus’ tijdgenoten kunnen niet weten of ze zijn ware ik heeft gevonden, maar de toon is zo overtuigend dat dit boek leest als een autobiografie in plaats van fictie.

Is de eerste helft van het verhaal iets te rijk aan namen en onderwerpen en wat arm aan details, dan wordt het tweede deel concreet. De keizer valt voor Antinoös, een jonge Griek die hem al snel op al zijn reizen vergezelt. Yourcenar legt hem geen moderne woorden in de mond om zijn verhouding met een puberjongen te rechtvaardigen. Gedoemd is de relatie evengoed. De jongen ontwikkelt een fascinatie voor de dood die uitmondt in een half-rituele zelfmoord in de Nijl. De keizer wijt het aan een onwil om oud te worden. Het is kennelijk een klassiek thema dat latere schrijvers aanspreekt. Eenzelfde angst van de jonge minnaar geeft Couperus aan keizer Heliogabalus in De berg van licht, waarvoor hij dezelfde 3e-eeuwse bron gebruikte als Yourcenar. Met deze doodsoorzaak speelt ze opnieuw behendig met haar verteller. Hadrianus onderdrukt de vraag naar zijn eigen verantwoordelijkheid, maar je voelt hem tussen de regels door.

De dood van Antinoös is een keerpunt. Een opstand in ‘de dorre streek die zich uitstrekt tussen de Jordaan en de zee’ maakt een einde aan de langdurige vrede. De strijd die stad voor stad, straat voor straat, lijk voor lijk wordt uitgevochten leest vandaag ijzingwekkend actueel. Het geeft aanleiding tot sombere voorspellingen, waarmee Hadrianus de broosheid van het goede op aarde laat voelen:

Ik zag de wrede wetten, de onverbiddelijke goden en het onbetwiste despotisme van de barbaarse vorsten terugkeren, ik zag de wereld verbrokkeld tot elkaar vijandige staten, eeuwig ten prooi aan onveiligheid… Ons tijdperk, waarvan ik beter dan iemand anders de fouten en onvolkomenheden kende, zou misschien eens door contrastwerking als een der gouden eeuwen van de mensheid worden beschouwd.

Op zijn laatste bladzijden is Hadrianus geestelijk en lichamelijk gebroken. Ironisch beschrijft hij de wonderen die onderdanen uit alle windstreken hem toedichten. Nooit was het contrast tussen de vergoddelijkte keizer en de mens groter. Er volgen een laatste nu nog actueel thema – euthanasie en de eed van Hippocrates – en de opvolgingskeuze. Met zijn brief heeft de stervende vorst zijn zelfgekozen kleinzoon een waardevolle voorbereiding gegeven.

Wie door wil lezen vindt achterin aantekeningen van de schrijfster die duidelijk maken wat een levenswerk deze mémoires zijn geweest. Haar bronvermelding onthult hoe weinig ze aan historische feiten heeft hoeven sleutelen. Schaarse of onbetrouwbare bronnen boden Robert Graves de kans om naar hartenlust te fantaseren in Ik, Claudius (1934). Yourcenar pakt het anders aan: de precieze gebeurtenissen verdwijnen naar de achtergrond, de belevingswereld van haar hoofdpersoon komt centraal te staan. En die wordt zo, god of niet, onsterfelijk.

Tobias Wijvekate

Marguerite Yourcenar – Herinneringen van Hadrianus. Uit het Frans vertaald door Jenny Tuin. Atheneum, Amsterdam. 336 blz. € 24,99.