Recensie: Merethe Lindstrøm – Als we zingen
Een tedere en tegelijk alarmerende zoektocht naar troost
Als dertienjarig meisje opgroeien in een gezin dat niet bepaald schittert in emotionele genegenheid is sowieso al een uitdaging. In Als we zingen van de Noorse Merethe Lindstrøm moet de jonge Agnes tegelijk het verlies van haar jonge broertje verwerken. Wat volgt is een beladen en bij momenten ronduit verstorende zoektocht naar troost en naar manieren om de leegte rond verlies op te vullen. Dat allemaal geschreven in een even sierlijk als secuur proza.
Net als Dagen in de geschiedenis van stilte begint Als we zingen met een passage die de lezer meteen de adem afsnijdt. Dagen in de geschiedenis van stilte start met een raadselachtige indringer, Als we zingen met het sterfgeval van een baby. Bovendien wordt dat sterfgeval op het eerste gezicht afgedaan als een bijna doordeweeks fait divers. De kinderen rennen nadien gewoon naar buiten om naar de ijspegels te gaan kijken, de hemel is stralend blauw en er wordt zelfs gezegd: ‘Niemand van ons is bedroefd om het verlies van de baby’.
Maar de achteloosheid rond die traumatische gebeurtenis is maar schijn. Dat wordt gaandeweg ook duidelijk in het verhaal. Dat verhaal wordt verteld door de ogen van de dertienjarige Agnes die samen met haar tweelingbroer Kasper en haar ouders in een zomerhuis woont. Dat huis is koud, vooral dan in de winter, wanneer de wind en de kou door de muren jagen. De staat van verwaarlozing zit niet enkel in de buitenkant van het huis, het zit voor een stuk ook in het gezin zelf. Zo wordt de jonge Agnes niet bepaald overgoten met aandacht of liefde. ‘Het interesseert mama niet dat ik goed ben in bepaalde dingen’, zegt Agnes. ‘Waarom denk je dat je zo bijzonder bent’, krijgt ze later van haar vader te horen. En wanneer Agnes ongepast betast wordt door de schoolarts, kiest de moeder de kant van de schoolarts.
De openingspassage is dus misleidend. Het verlies van de baby heeft wel degelijk een ontwrichtend effect op het gezin. Het veroorzaakt spanningen tussen de ouders, die de leegte proberen op te vullen door te kiezen voor een pleegkind. Maar dat pleegkind, een zevenjarige jongen die van het gezin de naam Bastian krijgt, vindt moeilijk zijn plaats in het gezin. Hij is zoals ‘de laatste pannenkoek die altijd raar en klein uitvalt’, zo omschrijft Agnes hem.
Ook Agnes zelf zoekt manieren om het gemis om haar broertje te compenseren. Maar door allerlei samenvallende factoren krijgt die zoektocht van Agnes iets verontrustends. Agnes is van een jong meisje op weg naar volwassenheid en ze heeft van nature al een rijke en grillige verbeelding. Meng die elementen met het verlies van een broertje en de emotionele verwaarlozing van de ouders en je krijgt een potentieel onrustbarende cocktail.
Er zit een voortdurende onderhuidse geladenheid en spanning in het proza van Lindstrøm. Door een heel zorgvuldige woordkeuze kan ze in soms in een enkele zin een hele situatie, een bepaalde sfeer of het karakter van een personage vatten. Zoals wanneer Agnes het over haar moeder heeft die eens een goede dag heeft: ‘Ze rook lekker die dag, mama, naar zeep, koffie en vanillesuiker en niet naar zweet, verdriet en mierikswortel’. Of wanneer Agnes het over haar vader heeft: ‘Papa is slechtgezind op maandag en donderdag en ook de andere weekdagen.’
De titel Als we zingen verwijst vooral naar de groeiende kracht en de vrijmaking van de vrouwelijke stem. Verschillende vrouwelijke personages zingen zich in het boek los van situaties van veronachtzaming, onderdrukking en misbruik.
Nu haar landgenoot Jon Fosse de Nobelprijs voor Literatuur heeft gewonnen, is de kans klein dat het Nobelprijscomité snel opnieuw voor een Noorse auteur zal kiezen, maar het feit alleen dat Merethe Lindstrøm (1963) in het verleden genoemd werd als kandidate, zegt genoeg.
Maarten De Rijk
Merethe Lindstrøm – Als we zingen. Vertaald door Sofie Maertens en Michiel Vanhee. Uitgeverij Oevers, Zaandam. 196 blz. € 23,95.