De ‘affe’ schrijver

Voor we beginnen, wil ik toch even gezegd hebben dat ik de auteur van dit boek ooit ontmoet heb. Nu hoeft dat er voor een bespreking van haar werk natuurlijk niet toe te doen, maar om de een of andere reden wil ik het in dit geval toch graag vermeld hebben, al was het maar omdat het op een zomerkamp van haar uitgever was. In de zomer van 2017 verzamelden om en rond de twintig literaire talenten zich in de Limburgse heuvels om daar, onder begeleiding van een hele reeks bekende literaire koppen, aan een verhaal te werken. Of dat was, op papier toch tenminste, de bedoeling. De meeste van ons, onder wie ondergetekende, hadden geloof ik op dat moment in hun leven vooral nog interesse in de pingpongtafel, de haast oneindig voorraad bier en elkaar. De meesten, behalve Sarah Arnolds, die, voor zover ik het mij nog kan herinneren, gedurende die twee weken een buitengewone literaire toewijding aan de dag bleef leggen. Ze ging vaak vroeg naar bed, zat zodoende al vroeg weer met een kop koffie achter haar laptop en wist telkens de meest spannende en scherpzinnige schrijvers te strikken voor een rondje feedback. Op mij maakte ze dan ook de indruk van een min of meer ‘affe’ schrijver. Van iemand die zo’n talentenkamp eigenlijk helemaal niet nodig had, omdat ze al het nodige talent en de nodige wilskracht bezat om het in de literaire wereld te gaan maken. Het verbaasde me dan ook niet veel toen ik haar een jaar later, naast Tobi Lakmaker en Peter Buurman, op een foto zag staan, omdat ze gedrieën een contract voor hun debuten hadden getekend.

De boeken van Lakmaker en Buurman zijn inmiddels allang en breed verschenen, maar rondom Arnolds bleef het, tot haar onlangs verschenen verhalenbundel Het gore lef, opvallend stil. Nu ken ik schrijvers die even lang of zelfs langer aan hun debuut hebben gewerkt, maar toch staat die stilte voor mij in een ietwat schril contrast met het beeld dat ik van deze schrijver dacht te hebben. Dat ligt hoogstwaarschijnlijk aan mij, zo goed ken ik haar nu immers ook weer niet, maar toch roept het, zeker na het lezen van deze bundel, enkele vragen bij mij op. Beeldde ik mij iets in dat er niet was? Of liet zij, bewust of onbewust, niet in haar kaarten kijken?

Nu net over die tegenstelling, tussen het beeld dat je van jezelf hebt en wat de buitenwereld daarvan maakt, gaan alle verhalen in Het gore lef. Je zou dat, zoals op de flaptekst, liegen kunnen noemen, maar voor mij dekt dat woord de lading toch niet helemaal. Hier is volgens mij iets subtielers en in zekere zin vileiners aan de hand dan een simpele platte leugen. In het verhaal ‘Je vriendin koopt vis op de markt’ probeert een man bijvoorbeeld angstvallig voor de buitenwacht verborgen te houden dat zijn vriendin hem nagenoeg dagelijks met de meest uiteenlopende voorwerpen een klap verkoopt. Daar echt over liegen doet hij niet. Hij zwijgt eerder. Houdt het verborgen. Een houding die nu juist net alles zegt over hoe hij in het leven wenst te staan. Over hoe hij wel en niet gepercipieerd wenst te worden.

Wie Het gore lef onwetend openslaat, zal overigens totaal niet doorhebben dat er zeven jaar aan deze teksten gesleuteld is. Arnolds heeft een unieke en kraakheldere stijl en vol van grappige observaties en dromerige metaforen, waarmee ze de lezer, soms sneller dan haar eigen schaduw, om de oren schiet. Vanaf de eerste zinnen is het vaak meteen al raak:

Ik kan beter niet te veel over Jezus Christus praten. Mijn vader vindt het niet prettig. God is een hallucinatie. De waarheid voor velerlei uitleg vatbaar. Vroeger ging ik naar een school waar ik heb leren bidden voor het eten. Tijdens een gedeeltelijke zonsverduistering nam de lerares ons mee naar de dijk, deelde met trillende handen brilletjes uit en verkondigde onder meer dat Jezus Christus zou terugkeren – men noemde dit dan wel een eclips, ‘maar wij weten dat Hij eraan komt.’

Daarbij moet wel gezegd worden dat deze stijl voorlopig nog beter op de korte, dan op de lange afstand lijkt te werken. Het langere verhaal ‘Brand’, waarvan het bovenstaande fragment de ijzersterke opening is, begint hierna hoe langer, hoe meer te zwabberen en Arnolds weet niet alle door haar opgegooide balletjes even sierlijk terug op te vangen. Maar tegenover zo’n uitschieter staan gelukkig wel genoeg pareltjes van een paar pagina’s zoals ‘De mijne’. Een verhaal over liefde, mannen en mimespelers en wie wil weten hoe de schrijver die drie elementen in een verhaal van acht pagina’s bij elkaar weet te krijgen, moet het zelf maar gaan lezen.

In haar nawoord bedankt Arnolds haar zoon: ‘voor wie het allemaal nog moet beginnen, voor de deadline.’ Die opmerking doet mij eraan denken dat het leven natuurlijk altijd tussen de schrijver en zijn/haar/hun werk kan komen te staan, hoe ‘af’ die schrijver langs de buitenkant dan ook mag lijken. Te hopen is het in ieder geval dat Arnolds ons in het vervolg niet terug zo lang op haar werk hoeft te laten wachten, want deze buitengewone verhalenbundel smaakt absoluut naar meer.

Jonathan van der Horst

Sarah Arnolds – Het gore lef. Das Mag uitgevers, Amsterdam. 163 blz. € 23,50.