Recensie: Paul Claes – Sfinx
De volgende recensie van Sfinx verscheen voor het eerst in 2004.
Stijloefening
Paul Claes verplaatst ons in zijn roman Sfinx naar het Wenen van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk eind negentiende, begin twintigste eeuw. De oude keizer Franz Joseph is nog aan de macht, maar aan de randen van het rijk is het al onrustig. De Hongaren dreigen in opstand te komen en in Herzegovina is een guerrilla aan de gang. Fin de siècle pleegt men deze tijd te noemen: de oude adel staat onder druk, nieuwe rijken kloppen aan de deur en Freud begint aan de weg te timmeren met zijn gewaagde theorieën over seksualiteit.
Claes schetst in brede lijnen de ondergang van een Oostenrijkse generaalsfamilie en laat alle bekende clichés de revue passeren. De onmachtige en passieve adel die het niet meer weet, de broeierige verhouding tussen broer en zus, de zoon die geheel in Freudiaanse stijl in opstand tegen zijn vader komt en ‘dus’ gek wordt, de vader die een verhouding met een dienstmeisje krijgt, de moeder die zich laat nemen door een lager geplaatste, de zoon die zijn moeder per ongeluk doodschiet terwijl zij in bed ligt met haar minnaar. En zo gaat het het hele boek door.
Het is de vraag of we Sfinx helemaal serieus moeten nemen. Claes hanteert zeer opzichtig een stijl die we herkennen uit de zogenaamde kasteelromans, waarmee een schrijfster als Courts Mahler lang voor de Tweede Wereldoorlog furore maakte en die nu nog doorwerkt in damesromannetjes. ‘Het was nauwelijks een troost dat de hupse Sasja op niemand meer leek dan op de jonge Carlotta die de tien jaar oudere Egon ooit verleid had.’ Dit soort zinnen dus.
Of neem deze: ‘Zijn verschijning had haar herinnerd aan hun liefdesverbond. In de schemering van de ochtend was hij opnieuw bij haar gekomen.’ Of iets verderop: ‘Ze moest zijn dood wreken. Alleen zo zou zijn geest rust kunnen vinden.’ Ik las het allemaal met enige gegeneerde verbazing, helemaal toen naar het einde toe de freudiaanse symboliek steeds opzichtiger en schematischer op de voorgrond kwam te staan.
Die Claes, dat is gewoon een grappenmaker, die ervan geniet ons op te zadelen met een opgeblazen clichéverhaal uit de hogere kringen en in zijn hart hoopt dat we het serieus zullen nemen. Zodat hij dan later kan roepen dat het allemaal een grap was. Hij beheerst deze stijl wel al kan hij het af en toe niet laten olijk naar ons te knipogen. Bijvoorbeeld in de scène waarin de vader op de plee de mogelijkheid zit te overwegen om zijn minnares aan zijn zoon over te doen.
Sfinx is gewoon een flauwekulboekje. Een stijloefening en meer niet. Claes heeft er vast en zeker veel plezier aan beleefd om ons zo ongeveer alle fin de siècle-clichés voor te kunnen schotelen, tot en met allerlei vage gedachten over ‘de onderdrukking van de vrouw’ die hij een paar van zijn ‘heldinnen’ toedicht. Een stijlparodie is dit: flauwe grappen maken over keukenmeidenromannetjes. Ik geloof dat men zoiets ‘postmodern’ noemt: een literair spel spelen met een literair genre uit het verleden. Ik vond er niks aan.
Kees ’t Hart
Paul Claes – Sfinx De Bezige Bij, Amsterdam. 222 blz.
Deze recensie verscheen voor het eerst in de Leeuwarder Courant op 19 november 2004.
