Sardonische vertellingen

Het geheim van Hofmans vertellingen is de opgewekte toon, waarin toch iets melancholieks schuilt en (zelf)spot.
Het eerste verhaal is meteen een juweeltje. Het gaat over een curator van een zelden of nooit bezocht natuurhistorisch museum, die bij de supermarkt een kaartje hangt voor een stagiaire. Er komt een meisje met zwart haar en rode lippen. Zij maakt zich al gauw zeer nuttig door een verouderd kaartsysteem te digitaliseren, waarbij ze haar eigen laptop meeneemt. Als ze door een vriendje wordt weggestuurd uit zijn woonruimte, regelt de curator onderkomen voor haar in het museum. Zelf gaat hij in het vochtige depot slapen op een luchtbed. Hij regelt ook geld voor haar, door objecten uit het museum te verkopen. Er komt een jaarvergadering van het bestuur van het museum; het meisje wordt ordentelijk betaald en mevrouw Van der Vaes van Zurig neemt het meisje op in haar ruime woning. Hoofdstuk 14 is één zin: ‘Slot, omdat wij niet weten hoe het verder ging.’ De auctoriële wij-verteller houdt de spanning er goed in. De lezer mag zelf invullen hoe het meisje is, hoe de curator etc. De objecten uit het museum komen in de volgende kleine stukjes af en toe terug.

De auteur heeft een ironische ondertitel verzonnen: ‘Hofmans vertellingen’. Dat verwijst naar de inspiratiebron van Offenbach, die vond dat Hoffmann naast zijn hernieuwde gevoel voor humor ook de gave had om snel voor melancholie te vallen. De bundel van Hofman bestaat uit kleine en grotere vertellingen, die veel te maken hebben met Zeeland, met strandvondsten en absurde gebeurtenissen. Zo is er een kort verhaal over het maken van een kreeft. ‘Aan het lichaam komen een aantal aanhangsels. Twee paar antennes waarmee het dier kan voelen en tasten en soms kan roeien, dat laten we aan de fantasie over.’ De laatste toevoeging is kenmerkend voor de laconieke schrijfstijl van de auteur. (Nee, we gaan niet schoolmeesterachtig doen over de meervoudsvorm van ‘komen’ in verband met het enkelvoudig ‘aantal’.)

In het verhaaltje ‘Vogel’ maken we kennis met de gruwelen van de natuur. Het beest eet letterlijk alles, maar zijn einde is tragisch, omdat poten en snavel te groot worden, waardoor hij zich niet meer kan verplaatsen en zich uiteindelijk zelf opvreet.

Het verhaaltje ‘Bloed’ gaat terug op vreselijke oorlogsherinneringen. ‘Angst’ is een terugkerend thema: oorlog en watersnood. ’En dan het wachten op het stijgen van het water. Niet weten hoe hoog het water zal komen. Het bijten van nagels. Het wachten tot het licht wordt. Kun je van een tafel een vlot maken? Kunnen vissen in een huis leven?’

Vaak bestaat een verhaal uit meerdere hoofdstukjes. Hoofdstuk 9 van ‘Enland’ heet ‘Einde’. De inhoud is als volgt: ‘Einde. Wordt niet vervolgd (zie hoofdstuk 8).’ Daaronder: ‘Opmerking: hoofdstuk 4 en 6b ontbreken in deze tekst.’ Het verhaal gaat over een absurd eiland in het oosten, maar de omstandigheden kunnen toch wel bekend voorkomen.

Men kent mannen en vrouwen. Armen en rijken. De rijken geven de opdrachten. Hoe harder men werkt hoe minder men verdient. De arme werkers en werksters leven in de kleinste huizen en slapen op kleine, knoertharde bedden, op matrassen die gevuld zijn met stro of heidestruiken, hetgeen begrijpelijk is. Zij moeten immers vroeg op om hun lange werkdag te beginnen. Eten doen zij weinig, de maaltijden zijn karig, er is weinig tijd en na het eten zeggen ze: En?

Een langer verhaal gaat over een weeshuis. De kinderen houden racewedstrijden met slakjes. ‘Het winnende slakje krijgt als eerste wat zout over zich heen, waardoor het slakje nogal komisch gaat kronkelen.’

Het verhaal ‘Adieu’ zal wel een persoonlijke herinnering zijn aan een zwerftocht, gemaakt om orde op zaken te stellen. De hoofdpersoon is een kapelaan die de weg kwijt is. Wandelen helpt. Hij komt in een Frans bergdorp, na een onweer, en vindt daar een verlaten kerk. De pastoor was een dronkaard en een vloekbeest. Hij verdween. De jonge kapelaan wordt opgevangen door een waardin. Zij biedt hem eten en drinken en een slaapplaats in de oude pastorie. De jonge kapelaan blijft een aantal dagen. Men vroeg waar hij vandaan kwam en wat hij deed. Hij vertelde dat hij parochiegeestelijke was. De mannen zijn alleen geïnteresseerd in de Tour de France, maar de waardin vraagt of hij een mis wil opdragen. Dat wordt een hilarische gebeurtenis met twee bezoekers: de waardin en haar dochter. Hij krijgt daarna ‘courgettes farcies met veel knoflook en wat sla met veel azijn en veel zout. ‘Dat is tegen de slakjes,’ zei ze.’ De waardin begrijpt de seksuele onthouding niet goed. Aan het slot komt de dochter tevoorschijn van onder de paarse biechtstoelgordijndeken, schaars gekleed. De jonge man vertrekt en wordt nageroepen: ‘Dat het niet zo bedoeld was en dat het eigenlijk heel erg goed bedoeld was.’

Remco Ekkers

Wim Hofman – We vertrekken voordat het licht is; Hofmans vertellingen. Querido, Amsterdam-Antwerpen. 238 blz. € 20,99.