Gefixeerde verledens

Zwart-witfoto’s stimuleren, veel meer dan kleurenfoto’s, je historische voorstellingsvermogen, met dat argument verdedigt Maarten Asscher in De meteoriet en het middagdutje zijn voorkeur voor zwart-witfoto’s. Voor dit boek selecteerde koos Asscher vijftig foto’s uit zijn eigen collectie en schreef bij elke een kort, drie pagina’s tellend essay. In navolging van Rudy Kousbroek noemt hij die combinatie van foto’s en daaraan gewijde teksten met een aardige woordspeling ‘fotosyntheses’.

Een flink deel van de vijftig foto’s stamt overigens uit tijden toen alleen door kunstmatige inkleuring kleurenfoto’s konden worden verkregen. Afgezien van zwart-wit zijn de foto’s niet onder één noemer te brengen. Zo is een foto opgenomen van een eeuwenoude Japanse rotstuin – een rechthoekig bed van keurig aangeharkte witte kiezelsteentjes waarin hier en daar (maar zeker niet willekeurig hier en daar), ‘eilandjes van rotsblokken drijven’, een tuin waarvan de aanblik je geest tot een staat van bijna-stilstand brengt, maar ook een foto waarop een boer, gezeten op een tractor, zich omdraait en, net als de fotograaf door zijn zoeker, vlakbij een straaljager loodrecht naar beneden ziet komen, een tel voordat het toestel zich in de bodem van het weiland zal boren. Vlak naast de geopende cockpit is de schietstoel van de piloot te zien, de parachute heeft zich nog niet ontvouwd. Asscher vertelt zowel het verhaal van de ramp als van de geschiedenis van de foto.

Op een foto die mij sterk trof meende ik bij de eerste aanblik hetzelfde te zien wat Asscher ook heel even zag: vervuilde, uitgemergelde gevangen van een nazi-concentratiekamp, dicht op elkaar gepropt in gestapelde kooien, met doffe blik naar de lens van de camera starend. De foto blijkt echter in 1900 gemaakt te zijn. Niet van KZ-gevangenen, maar van Belgische mijnwerkers, zojuist in die kooien opgetakeld door de liftschacht, of op het punt staand daarin naar de mijngangen in de diepte te suizen. Wat zegt dat korte moment van associatie met KZ-gevangenen? De beelden die de geallieerde bevrijders van concentratiekampen de wereld instuurden hebben onuitwisbare indrukken achtergelaten. Kennelijk zijn ze zo sterk dat je geheugen ze onmiddellijk over beelden heen schuift die vergelijkbare elementen bevatten. Trouwens, als sprake is van een zekere gelijkenis, dan zegt dat ook veel over de ellende van het mijnwerkersproletariaat rond 1900.

Sommige foto’s vragen om ontraadseling en Asscher graaft dan diep. Van andere kent hij het verhaal, zoals van de foto die ook op de cover is afgedrukt. We zien zes deftige heren rond een tafel, sommige staan, andere zitten. Een teddybeer zit op de tafel, een van de heren houdt een model van een zeilboot in zijn handen, op de romp is de naam leesbaar: Frederik VIII. Een van de zes is kunsthandelaar Benjamin Asscher, Maartens overgrootvader. Hij had in Londen voor weinig geld een tamelijk vervuild schilderij gekocht, dat het laatste doek bleek te zijn waar Rembrandt voor zijn dood aan werkte. Verkoop in Amerika kon een fortuin opleveren, maar hoe het daar midden in de Eerste Wereldoorlog te krijgen? De heren namen de gok en staken in 1917 de van U-boten vergeven Atlantische oceaan over met een Scandinavisch passagiersschip, de Frederik VIII. Een mascotte – de teddybeer – zou ze hopelijk bescherming bieden. Na de verkoop keerden ze nog tijdens de oorlog terug. Bij die overtocht hadden ze echter weinig te vrezen van U-boten: aan boord was ook graaf Von Bernstorff, de Duitse ambassadeur in de VS, na de Amerikaanse oorlogsverklaring uitgewezen door president Wilson. De foto is dus gemaakt tijdens een reünie van deze avontuurlijke kunsthandelaren. En het schilderij? Na enige wisselingen van eigenaar werd het geschonken aan het Zweeds Nationaal Museum in Stockholm, waar het permanent wordt geëxposeerd.

Of het in Asschers teksten nu om ontraadseling gaat, of om het verhaal achter de foto, of om wijzen op en interpreteren van niet direct in het oog springende, maar betekenisvolle details, stuk voor stuk zijn het mooie, zorgvuldig afgewogen mini-essays.

Nog even terug naar zwart-wit versus kleur. De Limburgse fotograaf Alphons Hustinx (1900 – 1972) beschikte tijdens de bezetting over de nieuwste film- en ontwikkelmaterialen voor kleurenfotografie. Hij bereisde in die jaren heel Nederland, vastleggend wat in de meidagen van 1940 en de bezetting werd aangericht.* Een van zijn mooiste foto’s maakte hij op een prachtige voorjaarsdag in 1940 – de hemel is strakblauw – van een straatweg en de frisgroene berm, ergens op het platteland. Een man – we zien hem op de rug – wandelt met zijn fiets aan de hand langs de weg. We zien wat hij ziet en wat hem tot afstappen zal hebben bewogen: enkele tientallen meters voor hem ligt het wrak van een neergestort – neergeschoten? – groot Duits vliegtuig, een Junkers, een bommenwerper misschien, of een toestel dat parachutisten dropte. Een vleugel steekt uit tot boven het asfalt van de weg. De romp gaat deels verborgen in de met struiken begroeide berm.

Zou dit een zwart-wit foto zijn geweest, dan was het accent min of meer vanzelf komen te liggen op het drama van het neergestorte vliegtuig, een drama dat dankzij het Duitse kruis op de vleugel onmiddellijk nader kan worden gedetermineerd. De kleurenfoto legt in eerste instantie echter het accent – een ahistorisch accent, zou je kunnen zeggen – op de aangename aanblik van een mooie voorjaarsdag. Pas nadat je het beeld goed tot je hebt laten doordringen, begrijp je wat je ziet.

Wie tegenwerpt dat de kleurenfoto van Hustinx een waarheidsgetrouwer beeld van de werkelijkheid toont dan de zwart-witfoto, heeft althans in diepere zin ongelijk. De man met de fiets zag niet een mooie voorjaarsdag, maar een neergestort Duits vliegtuig, dat betrokken was geweest bij de overrompeling van Nederland. Die rampzalige werkelijkheid wordt, zodra de foto een historisch document is geworden, door zwart-wit beklemtoond, maar door kleur naar de achtergrond gedrongen.

In zijn nawoord zegt Asscher er dit over: ‘Zwart-witfoto’s […], lijken door de sfeer die ze oproepen direct een appel te doen op het historisch voorstellingsvermogen, op de wijze waarop 78 toerenplaten – in de onvergetelijke formulering van F.B. Hotz – een akoestiek bezitten ‘alsof men opgebeld wordt uit een verleden’.’

Hans van der Heijde

Maarten Asscher – De meteoriet en het middagdutje – vijftig fotosyntheses. Boom. 212 blz. € 20.

*Hustinx kleurenfoto’s van Nederland tijdens WOII zijn gepubliceerd in: Loek Kreukels, Alphons Hustinx – Kleur in donkere dagen, X-CAGO, Roermond 2005.