Roos bij graf Gerrit Komrij

Het huis waar Gerrit Komrij woonde ligt hoog verheven boven de kronkelweg door Vila Pouca. In een haarspeldbocht. Sta je voor de met rozenstruiken – nog door Bibeb na een interview geschonken – overwoekerde poort dan zie je rechts het dorp liggen en links, in een hoek van die bocht het nieuwe kerkhofje, een magnifiek uitzicht dat verder uit niets anders bestaat dan landerijen en bergen. Vooruit, en een windmolen hier en daar.

‘Wanneer ik doodga, hoeven ze me alleen maar naar de overkant van de weg te rollen.’

Het is anders gelopen. Komrij overleed vorig jaar niet in het Portugese dorp waar hij de laatste decennia woonde maar in Amsterdam, na een ziekbed van enkele maanden.

Na zijn dood en de indrukwekkende herdenkingsbijeenkomst in Felix Meritis is zijn lichaam terug naar Vila Pouca gevlogen, en daar ligt ’ie dus nu.

Vanuit de tuin van zijn huis kun je het graf zien, vanaf zijn graf het huis. Dichtbij, ver weg. Soms doet een cliché het verdomde goed.

Direct na aankomst in Vila Pouca, steken de fotograaf en ik met Charles Hofman, Komrij’s weduwnaar, de weg over naar het kleine, ommuurde kerkhof. Het is een vreemde gewaarwording. Voor Roos en Graven posteer ik me graag lachend op, achter of naast de laatste rustplaats van een betreurd en bewonderd auteur. Alles voor de foto, nietwaar? En de mens in kwestie mag dan wel overleden zijn, maar kom, die boeken hebben we tenminste nog. Niet te zwaar, niet te weemoedig, geen aanstellerij, geen pedanterie, dood gaan we tenslotte allemaal.

Maar lachen bij het graf van Gerrit? Het is voor het eerst dat we ermee geconfronteerd worden: deze dode schrijver was voorheen een levende vriend.

Het veldje waar Gerrit Komrij ligt is kaal en nog goeddeels onbevolkt. Waarschijnlijk zijn er wat graven geruimd, want in een hoek tegen de muur liggen de roestige, metalen kruizen hoog opgetast.

Op de simpele deksteen staan wat bloempotten en een foto van de auteur. Er zijn plannen voor een grafmonument, en ook een grafhuisje, met plaats voor twee. Maar zoiets is kostbaar en het benodigde geld moet nog bijeengesprokkeld zien te worden.

We laten de schrijver in de schemer achter. Aan de overkant van de weg worden de flessen wijn opengetrokken terwijl Charles vertelt over Gerrits laatste maanden. Over hoe zijn ziekte hem razendsnel sloopte, hoe hij van alles en nog wat regelde en afrondde tot hij zich er domweg en letterlijk bij neer moest leggen. Hoe hij op zijn sterfbed een onverteerbaar toekomstvisioen ontvouwde: ‘Dat zul je net zien, dat ze wanneer ík dood ben opeens het eeuwig leven uitvinden.’

Roos Custers (foto: © Dolf Verlinden)