Feestdagen II

Er was vlak na papa’s dood een keurig geklede man bij ons in de flat op bezoek gekomen. Onder zijn arm een dikke ordner. Die zou handig zijn voor mijn verzameling stripbladen. ‘Ook de jongeheer gecondoleerd,’ zei hij tegen mij, in de hoek op de grond met wat bouwstenen. Hij ging met moeder en zus aan tafel zitten. Zwager was er ook bij. Wat had hij over papa te zeggen, hij kwam pas net bij ons kijken? Er werd gesproken over houtsoorten – daar had ik indachtig mijn figuurzaagverleden ook wel het een en ander over kunnen zeggen – over handvatten van verschillende metalen – moeder twijfelde even bij die van koper, Brasso in overvloed in het keukenkastje – en over de muziek en de volgauto.

Papa, veert die auto waar jij in ligt ook zo goed? Allebei in een echte Amerikaan, wie had dat gedacht. De achterbank zit nog lekkerder dan jouw tv-stoel. Wel jammer dat we niet zo snel gaan.

‘Kan ie niet harder,’ vroeg ik aan de bestuurder. ‘Een beetje respect, jongeman,’ zei moeder. Het klonk niet erg streng. Ze kneep even met haar gehandschoende vingers in mijn arm. Ik schoof het gordijntje een beetje aan de kant en bekeek de etalages. Wat kon je toch een hoop kopen als je geld had. Een hele winkel vol met leren jassen, een ander met voetbalschoenen. Wel tien sportfietsen naast elkaar, in een race om mijn aandacht. Glanzende brommers. Een nieuwe platenzaak, na de bocht een boekenpaleis én een elektronicabedrijf. Nieuw, nieuw, nieuw. Het leek erop of papa, in zijn jonge jaren zelfstandig etaleur, speciaal voor mij een route had uitgedacht. Reclameborden in zijn zwierige handschrift.

Een drumstel, een racefiets, een glimmende Zündapp GTS50, een leren jack én een transistorradio nu tezamen voor slechts een half spaarvarken!

Een ‘keurige klassieke kist’. Waaibomenhout, zou papa gezegd hebben. Ik zag overal kruimels in mondhoeken. Het plakje cake dat voor mij gedacht was, stopte ik in een servetje in mijn broekzak. Dat zou ik de eerstvolgende zondag in papa’s plaats aan de meeuwen voeren. Als de vogels na het vuurwerk van oud & nieuw durfden te komen. Een oom trok me mee achter een kunstplant, nam een slok uit een heupfles en zei: ‘Luister jongen, recht je rug. Jij bent nu het hoofd van het gezin. Zorg maar goed voor je moeder, wees haar tot steun.’ Twaalf jaar en plotsklaps – hoe heette dat ook alweer? – kostwinnaar. Zou ik papa’s werk kunnen overnemen?

Dagen daarna ving ik een gesprekje op. ‘Het idee dat papa in een massagraf ligt beklemt me,’ zei moeder. ‘Het is geen massagraf, mam, rakel dat nu niet weer op,’ zei zus. ‘Papa was onderverzekerd.’ Ik smeerde met klei het gat achter mijn boekenplankje dicht. Ik had geen zin meer om te luistervinken, al wist ik niet precies waarom. In de bibliotheek zocht ik op wat precies een massagraf was.

Een graf waarin meerdere mensen worden begraven, meestal zonder kist en zonder ritueel. Vaak gedolven na een natuurramp of na executies in oorlogssituaties, ook wel in plaatsen waar veel minderbedeelden wonen.

Minderbedeelden? O, armen. Daarom mochten we niet bij het in de grond stoppen zijn. Hadden ze die kist weer voor iemand anders nodig? De laatste natuurramp in Nederland was bijna twintig jaar geleden. Oorlog was het in Vietnam, maar niet in Amsterdam. (Ook niet meer bij ons thuis.)

Na een maand bezochten moeder en ik de begraafplaats. Er was met de post een ansicht gekomen met het bericht dat de steen van papa op z’n plek was gezet. Vreemd, een groet van het kerkhof.

Het is hier prachtig, we blijven nog wat langer.

Papa moest zijn graf met vier onbekenden delen. Er was nauwelijks ruimte tussen de stenen voor de vaas met herfstasters die we hadden meegenomen. Moeder nam een keitje uit haar jaszak – die had ze hopelijk toch niet uit mijn stenenverzameling gepakt – en legde die naast de vaas. ‘Voor jou heb ik er ook een meegenomen,’ zei ze. Ik kreeg een zwart steentje in mijn hand gedrukt. Perfect rond, diepzwart, glad, koel! ‘Vooruit, leg eens neer.’

Ik gunde het papa. Hij had het al moeilijk genoeg, al was hij natuurlijk de tweede etage gewend. Helemaal beneden lag een oude man, ik stelde me onze boze buurman in zijn invalidenkarretje voor. Daarboven nog een man, nog jonger dan papa gestorven. Meteen boven papa had een vrouw haar laatste rustplaats gevonden, hopelijk had ze niet zo’n harde stem als onze bovenbuurvrouw. Helemaal bovenop lag weer een man. Ik hoopte voor papa dat hij niet zo groot en zwaar was als de chauffeur van de betonmolenauto die bij ons op de bovenste verdieping woonde. Ik angstdroomde daarna regelmatig dat ik zelf in dat graf lag en dat ik al het geklets van de andere bewoners moest aanhoren.

Even later zaten moeder en ik in de bus. Ik vroeg voor de vorm of het wel ging. ‘Ach jongen, weet je wat het is. Ook na de dood draait kennelijk alles om geld. Het hemd zonder zakken ten spijt.’

De kist zonder handvatten, het enkeltje begraafplaats met de Amerikaan, de oudbakken cake, de dominosteen, ik begrijp het.

(Van harte gefeliciteerd, moeders, met je vijfennegentigste verjaardag vandaag.)

Guus Bauer