Een mier in een mierenhoop

In de zomer van 2013 gaf uitgeverij Coppens & Frenks de korte roman De liefde van Pierre Neuhart van Emmanuel Bove (1898-1945) uit. Er zijn maar twee jaar verstreken, maar sindsdien is er heel wat veranderd in de wereld van de Nederlandse uitgeverijen. Coppens & Frenks bestaat helaas niet meer en nogal wat uitgeverijen fuseerden. Indertijd vreesde ik een boekenaanbod waarbij meer van hetzelfde zou komen – bij eenheid ligt eenheidsworst op de loer – maar afgelopen twee jaar verscheen er toch nog voldoende dat de moeite waard was. Ik heb me in elk geval niet verveeld, integendeel. Wel hield ik mijn hart even vast voor Emmanuel Bove, die na een aantal boeken bij De Prom in de jaren tachtig en een eenmalige uitgave van Bas Lubberhuizen in 2002 onderdak leek te hebben gevonden bij Coppens & Frenks en die dus weer op straat stond. Dat past wel een beetje bij hem, op straat komen te staan, net zoals het ook bij Ab Visser paste. Sommige auteurs blijven verbonden met één uitgeverij, net zoals sommigen hun hele leven getrouwd blijven met één en dezelfde persoon, maar andere worden al dan niet gedwongen om elders onderdak te zoeken; zij verslijten uitgevers als waren het minnaressen. De zwervers of misschien wel de vluchtelingen van de literatuur. Het mag hem dan wel passen, maar degene die Bove heeft gelezen en er gevoelig voor is, wil méér Bove. Gelukkig bleek mijn vrees ongegrond toen bekend werd dat De Arbeiderspers Boves korte roman, of novelle, Het voorgevoel zou uitgeven. Bove had weer een dak boven zijn hoofd. Maar voor hoelang? Wie weet. Daar kom ik zo nog even op terug. Als u Peter Nijssen heet: de rest kunt u ongelezen laten, maar lees even de laatste alinea van dit stuk.

Voor degenen die Bove niet kennen, dat is niet verwonderlijk: Bove is zoals vertaalster Mirjam de Veth duidelijk maakt in haar nawoord een writer’s writer. Onder anderen Samuel Beckett en Rilke bewonderden hem. Om Bove te introduceren bij niet-Bovianen vergeleek ik hem in mijn recensie over De liefde van Pierre Neuhart met Joseph Roth. Voor deze gelegenheid zou ik graag een vergelijking willen maken met een filmregisseur, die misschien alleen bekend is bij het arthousepubliek – Bove is eigenlijk het literaire equivalent van de arthouse-cineast. Ik heb het over de Finse regisseur Aki Kaurismäki. Mocht u hem ook niet kennen, dan hebt u weer wat gemist, maar het maakt niet uit voor de uitleg. Zowel Kaurismäki als Bove portretteert ‘gewone’ mensen, de ‘onzichtbaren’, de grijze muizen oneerbiedig gezegd. Dat bedoelde Arnold Heumakers natuurlijk in zijn recensie van De liefde van Pierre Neuhart met zijn opmerking dat Boves proza weinig spectaculairs bevat, de reden wellicht waarom hij nooit door het grote publiek zal worden omarmd, want dat houdt zoals bekend nu juist van groots spektakel. En van sentiment dat er dik bovenop ligt. Misschien is er hoop wat dat betreft, want zoals ik in mijn vorige bespreking van Bove duidelijk maakte, is ook Boves proza zeer spectaculair; hij weet van het kleine, het detail, een groots schouwspel te maken. En wat het sentiment aangaat, dat is er ook, maar dan aangenaam sentiment, verfijnd.

Het Voorgevoel Bove

Die verfijning is er, omdat Bove net als Kaurismäki goed observeert. Van levensbelang voor een schrijver en filmer. Het lijkt een open deur, maar ze hebben met personages te maken en die zijn nu eenmaal gemodelleerd naar mensen. Zijn observatievermogen is een bewijs van Boves menselijkheid. Stel je hebt een autoverkoper. Dat kan iedereen zijn, en voor een anoniem persoon is het moeilijk empathie te voelen, maar als je op zijn leven inzoomt en hij blijkt een zieke schildpad te hebben waarvoor hij met liefde zorgt, dan is hij al meer mens geworden. Bove en Kaurismäki weten van dit soort ontroerende elementen bij elkaar te plaatsen, zodat je een mens van vlees en bloed krijgt. Vanwege die fijngevoeligheid wellicht hebben beiden ook heel delicate stijl, ook wat betreft kleding en interieurs, en wat Helsinki is voor Kaurismäki is Parijs voor Bove, steden waar hun melancholie zich thuis voelt. Boves verhalen spelen in een verdwenen wereld, maar het is alsof het gisteren is geschreven. Als je eenmaal in zijn wereld bent gestapt, dan zal die nooit meer hetzelfde zijn, sterker nog, je wilt in zijn wereld blijven, erin verdwijnen. Bove, die extreem bescheiden schijnt te zijn geweest, wilde volgens De Veth ook verdwijnen in zijn werk. Aan het feit dat iemand wil opgaan in zijn werk kan de ware auteur worden herkend, opdat de lezers zijn ziel en zaligheid daar kunnen terugvinden, want is dat niet de reden waar we literatuur voor lezen?

Zacht uitgedrukt zag ik dus uit naar de nieuwe Bove en ik werd niet teleurgesteld. De sensatie van het lezen van de eerste alinea was bijna te vergelijken met een verliefdheid. Zo begint Het voorgevoel:

Op 13 augustus 1931, tegen het eind van de middag, liep er een man van een jaar of vijftig over de Avenue du Maine. Hij droeg een donker pak en een vale lichtgrijze vilthoed. Hij had wat boodschappen voor zijn avondeten bij zich, die zorgvuldig waren ingepakt in bruin papier met een touwtje erom. Niemand lette op hem, zo alledaags zag hij eruit. Zijn zwarte snor, zijn knijpbril, zijn overhemd met brede strepen, zijn schoenen van geitenleer met evenveel barsten erin als een oude vaas, vielen inderdaad niet op.

Als een verhaal zo begint, met avondeten dat zorgvuldig is ingepakt in bruin papier met een touwtje erom en schoenen van gebarsten geitenleer, dan kan er al bijna niet meer mis gaan en er gaat ook niets mis, althans niet met het verhaal an sich, het wordt met de pagina intrigerender. Charles Benesteau was advocaat, maar heeft zijn gezin, werk en vrienden in de steek gelaten en is op zichzelf gaan wonen in een volksbuurt; hij is de maatschappelijke ladder afgedaald. Maar hij geniet ervan, zo eenvoudig kan geluk zijn. Elke dag maakt hij een wandelingetje en koestert zijn eenzaamheid, ‘die voor een ander ondraaglijk geweest zou zijn’. ’s Avonds zet hij zonder al te veel passie zijn herinneringen op papier (‘De vorige avond had hij tot laat gelezen en daarna had hij in bed een aantal bladzijden geschreven over een herinnering die hem dierbaar was, niet aan zijn eerste liefde, maar aan een jonge getrouwde vrouw, van wie hij had gehouden zonder het haar ooit te zeggen en die dat gemerkt had’) en kijkt af en toe wat naar mensen:

Wanneer Charles Benesteau langs het Gare Montparnasse kwam, keek hij graag hoe ze worstelden met hun bagage, de kruiers, de chauffeurs, hij zag hoe iedereen ernaar verlangde de beste plaats te vinden, om als eerste aan te komen.

Het beste moment van de dag voor hem is als het nog niet helemaal donker is. Schemer, schimmigheid. Hij is nog maar vijftig, maar hij leeft als een reclusieve bejaarde wiens vrouw en vrienden al zijn overleden, alsof zijn leven ook bijna is afgelopen en niet binnen al te korte tijd van de aardbodem zal verdwijnen.

Hier en daar wordt een tipje van de sluier opgelicht en vernemen we waarom hij zijn oude leven vaarwel heeft gezegd, maar het blijft schimmig. De eenzaamheid vindt Benesteau prettig, maar dat is het niet, misantropie ook niet, eerder het verlangen anoniem te zijn, dus zonder verantwoordelijkheden, vrijheid, of zoals Bove schrijft: een mier in een mierenhoop worden. Niet opvallen dus; zijn grootste angst is om een zonderling te zijn. Maar de keuze lijkt naast het verlangen naar onzichtbaarheid eveneens te zijn ingegeven door altruïstische motieven, zijn naam impliceert dat al. De andere mieren laten hem echter niet met rust. Zijn familie bezoekt hem onaangekondigd, zijn vrouw verzint een list om hem te zien, maar van hen komt niet het werkelijke gevaar, dat komt waar hij het niet vandaan had zien komen: de buurtbewoners:

Hij was bij toeval in de Rue de Vanves gaan wonen, zonder zich iets van iemand aan te trekken, omdat het er heel anders was dan thuis, in de overtuiging dat hij zou opgaan in de massa, en ze hadden nu al opgemerkt dat hij een gemakkelijke prooi was.

Over de vergeefsheid van zijn streven om onzichtbaar te zijn wordt later gezegd:

Nu merkte hij dat hij altijd zou opvallen, waar hij ook was. Alles wat hij deed, werd nog steeds nauwlettend in de gaten gehouden. Toch kon iemand zich moeilijk bescheidener gedragen dan hij deed.

Op een dag komt een man, Vincent Sarassini, bij Benesteau op bezoek die wil scheiden van zijn vrouw omdat ze hem bedriegt met een ander. Hij vraagt Benesteau om advies:

‘En wie heeft u verteld dat ik advocaat was?’ vroeg Charles Benesteau, als een zakenman die in meerdere kranten een advertentie heeft gezet en de lezers vraagt de kortingsbon uit te knippen om te kunnen uitrekenen welke reclame het meest effectief was.

Hij helpt hem, maar niet lang daarna vindt er een echtelijke ruzie plaats waarbij Sarassini zijn vrouw het ziekenhuis in slaat. Dan toont de medemens zijn ware gezicht:

Deze misdaad had honderd andere losgemaakt. Niemand had er meer om gedacht zijn lelijkste gedachten te verbergen. Nog zag hij de blik voor zich waarop hij een buurman had betrapt toen hij de binnenplaats op liep, een blik waarin de vreugde blonk een drama mee te maken zonder er zelf direct bij betrokken te zijn.

Boves gevoel voor detail (en humor) komt tot uiting als Benesteau op weg is naar het echtpaar langs de wasserij loopt waar hij ‘tot zijn verbazing’ zijn eigen wasgoed ziet liggen. En op het moment dat Sarassini de politiewagen wordt ingeduwd schrijft Bove dat hij de voorbumper van de auto probeert te grijpen.

Benesteau neemt de verantwoordelijkheid van het kind van het echtpaar op zich, een jong meisje, hij offert zichzelf in feite op, hij wilde geen verantwoordelijkheid en hij moet met lede ogen toezien dat een secreet van een vrouw, mevrouw Chevasse, bij hem in intrekt om het huishouden voor haar rekening te nemen. Of in de woorden van zijn ex-vrouw: ‘Als je mensen nodig hebt, is het altijd hetzelfde liedje, dan moet je ze verdragen.’ In het boek staat overigens nog een mooie filosofische oneliner zoals dat heet: ‘Niets is bedrieglijker dan goede bedoelingen, want die wekken de illusie dat ze het goede zelf zijn.’ Deze vrouw Chevasse heeft een zoon, Victor, een militair, en zoals ik in mijn vorige recensie van Bove schreef, maakt hij ook van de bijfiguren een feest. Het uniform van Victor zit hem ‘als een warm, door zijn moeder gemaakt huisjasje.’ En als deze Victor wordt gevraagd wanneer hij is aangekomen antwoordt hij ‘met een precisie die hij noodzakelijk achtte wanneer hij het over zichzelf had.’ Onder het mom dat ze haar zoon moet verzorgen vertrekt mevrouw Chevasse en Benesteau krijgt een nieuwe huishoudster. Bove kan niet alleen heel goed treurige mannelijke personages beschrijven:

Het was een vrouw van onbestemde leeftijd, zonder enige fysieke aantrekkingskracht, die vooral merkbaar haar best deed om er schoon uit te zien. Haar hemd was schoon. Haar kousen waren schoon. Haar handen ook. Maar toch was ze vies. Ze was vies, omdat ze geen tanden meer had en omdat ze nooit bij iemand ook maar het geringste sprankje gevoel, laat staan liefde, had weten op te wekken.

Ook mevrouw Charmes-Aicart mag er wezen, een minnares van Benestau die aan de Avenue Mozart woont en haar bediende graag laat zeggen dat ze in bad ligt.

De mens en zijn slechtheid dringen zich steeds meer op aan Benesteau, het is bijna de bespotting en kruisiging van Christus die zich voltrekt. Bove schrijft:

Had hij het recht om in opstand te komen tegen de slechtheid van de mens? Hij wist niet zeker of hij beter was dan anderen […]

Dat het om een fenomenale schrijver gaat, is hopelijk al duidelijk gemaakt, maar als het enigszins droevige einde daar is beschrijft Bove de weersomstandigheden zo: ‘Het was grijs, maar niet bijzonder triest weer.’ Een auteur die zo’n zin schrijft, van hem wil je alles lezen, en daarom bij dezen een vriendelijk verzoek aan uitgever Peter Nijssen. Ik ben maar een mier in de literaire mierenhoop, maar mijn Frans is abominabel. Zouden jullie zo vriendelijk kunnen zijn om ongeacht de verkoop van Het voorgevoel door te gaan met het uitgeven van Emmanuel Bove in de mooie vertalingen van De Veth? Bij voorkeur één keer per jaar. Twee keer per jaar valt ook mee te leven. Als de verkoop niet meteen komt, gewoon stug doorgaan, het volk moet verheven worden. Verzin een list, Bove lezen is noodzakelijk. Ach, misschien is een dergelijk verzoek niet meer van deze tijd, en dus weinig efficiënt. Ik zou natuurlijk kunnen dreigen om met een bomgordel het pand van Singel Uitgeverijen aan het Spui binnen te wandelen als ik vóór 1 mei geen toezegging heb gekregen, het gaat hier immers ook om een heilige zaak, maar dat is niet in de geest van Bove. Hij zal misschien elders onderdak vinden als De Arbeiderspers het laat afweten, maar toch is hem op straat zetten een kleine misdaad tegen de mensheid. Heb medelijden. Leve Emmanuel Bove!

Johannes van der Sluis

Emmanuel Bove – Het voorgevoel. Vertaald uit het Frans en met een nawoord door Mirjam de Veth. De Arbeiderspers, Amsterdam. 144 blz. € 18,99.