Een spel met feit en fictie

Zijn debuutroman lijkt veel op het werk van Atte Jongstra en Kees ’t Hart. Net als deze schrijvers gaat Joost de Vries in Clausewitz aan de haal met een historisch personage. ’t Hart deed dat in Ter navolging en Jongstra in De avonturen van Henry II Fix en De heldeninspecteur. Ook De Vries speelt in Clausewitz een spel met fictie en werkelijkheid, met heden en verleden. Ook hij zet graag de lezer op het verkeerde been. De cultschrijver Ferdynand LeFebvre, om wie het in zijn roman draait, blijkt niet eens te bestaan. Dit doet sterk denken aan het personage Henry II Fix van Jongstra. Jongstra zoog het complete levensverhaal van zijn hoofdpersonage uit zijn duim, maar deed vermoeden dat deze Zwollenaar werkelijk had bestaan. Ja – in veel opzichten is Clausewitz een postmodernistische roman.

Tim Modderman, de ‘ik’ uit Clausewitz, werkt aan zijn dissertatie over de literaire nalatenschap van de cultschrijver Ferdynand LeFebvre. Eind jaren zeventig verdween de schrijver ineens uit beeld omdat hij voor het kluizenaarschap koos. In Clausewitz wordt het leven en het schrijverschap van LeFebvre beetje bij beetje in kaart gebracht. De roman staat bol van opmerkelijke verwijzingen naar het leven van de schrijver. Er zijn brieven van LeFebvre in de roman te vinden, zijn biografie wordt als ready made in de roman opgenomen en er wordt letterlijk geciteerd uit het verzameld werk van de cultschrijver. Als lezer vraag je je steeds af of LeFebvre echt heeft bestaan of niet. Vooral als je in de roman citaten leest als: ‘Wat zijn feiten? Ze verteller niet meer van iemand dan aangespoeld wrakhout vertelt van het schip waaraan het heeft toebehoord.’ Een zoektocht op internet brengt je niet verder. Het is duidelijk. LeFebvre is ontsproten uit het brein van De Vries. Hij zet de lezer overtuigend op het verkeerde been.

De stijl in Clausewitz is daarentegen niet altijd even overtuigend. De Vries gebruikt soms metaforen die niet goed gekozen zijn. Zo heb ik de volgende zin keer op keer moeten herlezen: ‘De noten klommen omhoog op de notenladder, en tintelden omhoog over mijn ruggengraat, naar mijn cerebellum en verder naar mijn kruin, totdat het voelde alsof mijn schedeldak openklapte als een pakje sigaretten.’ Erg mooi denk je in eerste instantie. Maar als je de zin herleest, ga je je toch afvragen of het wel een zin is met goede vergelijkingen. Tim Modderman luistert naar de radio en de muzieknoten tintelen omhoog over zijn ruggengraat – oké, prima. Het beschreven gevoel in de bijzin verbaasde me eveneens. Ik zou niet weten hoe het voelt als je schedeldak openklapt ‘als een pakje sigaretten’. De Vries blijkbaar wel.

In andere zinnen wil De Vries soms iets té literair schrijven: ‘Als door een trechter joeg een kille voorjaarswind door de grachten en blies me omver als een nucleaire fall-out, mijn haar leek bijna uit mijn hoofdhuid te worden ontworteld.’ Daarnaast zijn de dialogen soms erg vlak opgeschreven.

Clausewitz moet het vooral van zijn opmerkelijke opzet hebben. De Vries heeft zijn eigen proza op een boeiende wijze verbonden met ‘het werk’ van LeFebvre. Knap zijn de vele verwijzingen naar andere literaire werken, zoals we dat kennen uit het oeuvre van Harry Mulisch. Voor de oplettende en belezen lezer is er veel te halen. En, om maar met Mulisch te eindigen: de ijdelste schrijver van Nederland zou jaloers zijn op de truc die Joost de Vries uithaalt in zijn debuutroman. Al snel laat hij een personage opvoeren met de naam… Joost de Vries.

Bart Temme

Joost de Vries – Clausewitz. Prometheus, Amsterdam, 230 blz. € 17,95.