Ineens zijn dingen 25 jaar geleden. Deze week zag ik een serie gelikte foto’s van Tsjernobyl op internet. Ik kan me nog goed herinneren waar ik was, toen de nieuwslezer op de radio vertelde dat er verhoogde radioactiviteit was gemeten langs de grens met de voormalige USSR. Toch heeft die herinnering in mijn geheugen dezelfde status als de treinkaping bij de Punt, Stuif-es-in en de invoering van de Mammoetwet. In hetzelfde jaar (1986) las ik voor het eerst Werther Nieland. Dat ik dat nog zo precies weet komt door de zin: ‘als er iemand is die de club wil verpesten, dan wordt zijn lul afgesneden’. Ik las die zin in de huiskamer, in het gezelschap van mijn eerste schoonmoeder. Ik moest er verschrikkelijk om lachen, maar durfde de zin niet hardop voor te lezen. Toen ik was uitgegiecheld moest ik er toch aan geloven. Mijn eerste schoonmoeder knikte. Dat had ze wel gedacht, dat ik zo’n jongen was die om zulke zinnen moest lachen.

Vijftien jaar geleden hoorde ik Ronald Giphart als vertegenwoordiger van een nieuwe generatie schrijvers de geruchtmakende pagina’s uit zijn debuutroman voorlezen. ‘Neuken, neuken en nog eens neuken’ schreef een woedende recensent. De rol van schoonmoeder werd in dit geval gespeeld door een – door mij zeer bewonderde – denkster en latere columniste van Volkskrant en NRC-Next. Ze stond demonstratief op en verliet de zaal. Dit had volgens haar met literatuur niets meer te maken. Ik vond dat toen aanstellerij. Ik zag (als zelfverklaard anti-intellectueel) wel wat in de revolte van Giphart en de zijnen.* Toen ik het cluborgaan van de generatie Nix er vandaag weer eens bij pakte, zag ik dat het met de kwartiermakers van deze schrijversbent net zo is gegaan als met de kwartiermakers van alle nieuwe literaire generaties. De doorzetters en echte talenten leefden voort en schudden het ‘nieuwe’ van hun imago af. De anderen raakten vergeten of gingen iets doen waar ze beter in waren.

Het vreemde is dat beide herinneringen (1986 en 1995) zich in de potpourri van mijn literaire geheugen ongeveer tegelijkertijd afspelen. Tussen mijn huidige literaire ik en de kernramp in Tsjernobyl ligt ergens een scheidslijn. De grens tussen Bildung en gebildet. Toen ik in 1997 kennismaakte met een jongen die de Kunstbende taalwedstrijd won met een verhaal waarin de zin ‘als een echte pedofiel ram ik mijn pik in zijn bek’** stond, leverde ik mijn paspoort in en trok me terug aan de veilige kant van de grens. Eerst aarzelend, want ik hoef niemand te vertellen dat het leuker is een boze jongeman te zijn dan een grumpy old fart. ‘Youth is wasted on the young’ las ik deze week weer eens ergens. Mijn zoontje wordt tien deze maand. Over een jaar of zeven, schat ik, zal hij me met een uitdagende blik in zijn ogen een citaat voorlezen van de Giphart van 2018. Ik zal mijn best doen hem de afkeurende blik toe te werpen waar hij recht op heeft.

Erik Nieuwenhuis

*Zij niet in mij. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik het wel heb geprobeerd.

** Ongeveer. Ik kon dit briljantje op internet zo gauw niet terugvinden.