Van de boswachter of van Kuttekloot?

‘Ik heb twee broers en ben dus een zus./ Voor ik ga slapen krijg ik van hen een kus./ Bij mijn broer Woud voel ik me veilig./ Daarom is hij me heilig./ Jaren geleden werd mijn overgrootvader vermoord./ Misschien heb ook jij erover gehoord.’ Aldus het eerste gedicht dat Gitte Vandenavenne op de middelbare school schrijft en dat het gegeven in de nieuwe roman van Kristien Hemmerechts aardig samenvat. Hoe heilig Woud is en wat de moord op de overgrootvader betekent, zal Gitte meer tekenen dan ze misschien lief is.

In Bloot zijn en beginnen (2008) analyseert Mark Cloostermans het oeuvre van Kristien Hemmerechts. Naast een aantal andere constanten, definieert hij aan de hand van de roman In het land van Dutroux een belangrijk thema in dat oeuvre: identiteit en afkomst. ‘In hoeverre wordt je karakter definitief gevormd/misvormd door je ouders en de gebeurtenissen in je jeugd? Kan de mens loskomen van zijn voorgeschiedenis?’ Dit thema werkt Hemmerechts opnieuw en tamelijk expliciet uit in Gitte, haar eerste roman bij uitgeverij De Geus.

Gitte woont met haar ouders en broers Onno en Woud in een huis aan het eind van een weg die een grote heuvel op loopt. Erachter begint een bos waar ooit hun overgrootvader, de boswachter Lionel, werd vermoord. Als ze niet buiten zijn, spelen de drie kinderen een katholieke mis na; hun vader zat ooit op het seminarie en zijn bewaarde albe, kazuifel en altaardwaal voeden de verbeelding van zijn kinderen. Het spel symboliseert de veilige haven van de kindertijd, het paradijs waar zij als pubers uit zullen moeten. Want in de loop van het eerste deel van de roman komen invloeden van buitenaf de veilige haven van binnenuit verstoren: een uitnodiging voor de uitreiking van een poëzieprijs confronteert de ouders met een pijnlijke herinnering aan voormalige liefdes en een vriendje van Onno leert de kinderen geesten oproepen wat uiteindelijk bij Woud een psychose veroorzaakt die al sluimerend aanwezig was. Het verbond van het gezin brokkelt af en Gitte zal haar eigen weg moeten zoeken. Maar: ‘Waar ik ook ging wonen, met wie ik ook het bed deelde, altijd zou ik Gitte van de boswachter blijven.’

In die zoektocht wordt ze niet alleen geconfronteerd met de gebeurtenissen uit haar kindertijd maar ook met de verschillende rollen van vrouwen in de maatschappij, alweer een bekend Hemmerechts-thema. Symbolisch hiervoor zijn twee foto’s die ze in een krant ziet bij de plaatselijke supermarkt, een van meisjes die worden gevingerd en een van een geïnterviewde oudere actrice: ‘Ik wist niet wie ik meer benijdde: de willoze meisjes die zich lieten vingeren door jongens van wie ze waarschijnlijk de naam niet kenden, of de actrice, die door de bewuste keuze voor die ene man zich bewuster was geworden van zichzelf. Ik wilde de meisjes zijn én ik wilde de actrice zijn.’ Beide beelden zullen lang naijlen in de roman.

In deel twee studeert Gitte Nederlands aan de universiteit van Brussel. Ze woont er in een kamer als een kloostercel en raakt bevriend met de roodharige Fleur. De studenten zijn in staking tegen professor dr. Kesteloot, de briljante hoogleraar moderne Nederlandse poëzie, geliefd en gehaat, die er geheel eigen regels op nahoudt. In de gesprekken tussen de studenten wordt ze ‘Kuttekloot’ genoemd, een naam die zowel naar haar reputatie als naar een gedicht van haar over een bloedende vagina verwijst. Gitte raakt geintrigeerd door deze sterke professor Kesteloot, ‘Ik was haar vurigste fan’, die in feite een echo is van de foto van de oudere actrice in deel een. En zo zijn er meer echo’s en spiegelingen van deel een in het tweede deel van de roman. De suggestief incestueuze bewondering van broer Woud bijvoorbeeld krijgt een vervolg in de verliefdheid op de zoon van de beroemde dichter Marcel Meerseman, de eerste liefde van haar moeder en vriend van haar vader. Daarnaast verbindt Hemmerechts het loskomen van je verleden met de discussie over het autobiografische in literatuur: Kesteloot vindt dat poëzie los staat van de werkelijkheid, het gaat om de woorden, niet om de realiteit waar ze naar verwijzen. Haar colleges over de kracht van het Woord spiegelen de preken uit de katholieke mis die Woud bezeten uitsprak. Uiteindelijk schrijft Gitte een essay over een dichtregel van Marcel Meerseman: ‘En roei van Hem weg met de riemen die ik niet heb’, waarin zij het onvermogen aan je geschiedenis te ontsnappen leest.

Maar het sterkst naar voren komt de echo van de gevingerde meisjes in Gitte’s toewijding aan het ‘paradijs’ tussen haar benen. In het café net over de grens in Frankrijk, waar Gitte vaak op haar brommertje naartoe vlucht, laat ze zich door een anonieme rauwe vrachtwagenchauffeur vingeren: ‘Jammerend klampte ik me aan hem vast. Niet ophouden, dacht ik, hou alsjeblieft niet op. Maar hij hield niet op, hij deed het veel beter dan ik het zelf kon. Want van U is het koninkrijk en de kracht. Ik was zo nat dat ik me afvroeg of ik had geplast. “Rustig, rustig”, fluisterde hij terwijl ik klaarkwam.’ Dat wordt een verslaving, een religie haast, die haar gaat bepalen. Daarnaast zal ook de zoektocht naar de ware toedracht van de moord op overgrootvader Lionel een stuk verleden prijsgeven waar Gitte nog mee klaar moet komen.

Er valt nog veel meer te zeggen over deze rijke roman. Op een hoger niveau kan de ontwikkeling van Gitte ook voor de ontwikkeling in de westerse maatschappij staan, van de nadruk op het katholicisme naar de moderniteit vol seksualiteit en heldenverering. Maar de expliciete nadruk op opgroeien, je eigen plek vinden in het leven, en het loslaten én accepteren van je afkomst, maakt Gitte vooral een sterke, eigengereide jongerenroman. Een nieuw hoogtepunt in Hemmerechts’ oeuvre.

Martijn Nicolaas

Kristien Hemmerechts – Gitte. De Geus, Breda. 302 blz. € 19,90.