‘Een prachtig verhaal,’ noemde Expreszo, het gay-blad voor jongeren, Zacht als Staal van Richard de Nooy (1965). De roman is het tweede deel van een trilogie, maar is als zelfstandig boek te lezen. De jongen Staal vertrekt als jongeman naar Nederland. Hij komt uit het gay-onvriendelijke Zuid-Afrika en staat opeens in de vrije homoseksuele wereld van Amsterdam. Het loopt niet goed af. Zacht als Staal is een reconstructie van een vroege dood met de moeder van Staal die vanuit Zuid-Afrika overgekomen is om zich te laten gidsen door de onderwereld die haar zoon heeft opgeslokt.

Laat ik beginnen met mijn misverstand. Nadat ik je boek gelezen had, dacht ik zeker te weten dat de schrijver ook homoseksueel zou zijn. Niet alleen omdat er een grote kennis van de gay-wereld uit Zacht als Staal spreekt, maar ook omdat de standaard hetero-grapjes en vooroordelen ontbreken. Hoe kom je aan die kennis?

Ik heb vanaf mijn 17de, toen ik Zuid-Afrika naar de universiteit ging, eigenlijk altijd gay vrienden gehad. Ik voelde een verwantschap omdat de humor, gesprekken en interesses afweken van de machowereld waarin ik was opgegroeid. Toen ik op mijn twintigste naar Nederland kwam, raakte ik bevriend met een wat oudere man die een relatie had met een jongen van 18 of 19 die verslaafd was aan heroïne. In die tijd heb ik zo’n beetje alle kanten van de Amsterdamse gay-scene gezien, zonder daadwerkelijk eraan deel te nemen. Later ben ik via mijn vrouw ook veel nieuwe gay vrienden tegengekomen. Een aantal daarvan hebben specifieke ervaringen met mij gedeeld of mij doorverwezen naar kennissen, die makkelijker met mij konden praten over hun seksleven of mij iets konden vertellen over hun ervaringen vanuit een specifieke cultuur. Een tweetal vrienden hebben vervolgens vroege versies van het manuscript gelezen en details toegevoegd of correcties gemaakt.

Voor een deel is je roman dus gebaseerd op de werkelijkheid die je destijds tegenkwam in Amsterdam. Was dat ook de reden om het boek in het verleden te situeren?

Zacht als Staal is het tweede deel van een losse drieluik. Het eerste deel, Zes beetwonden en een tetanusprik, speelt zich grotendeels in de vroege tachtiger jaren af. De figuur Remco de Heer, die Staal bevriend, en de verteller J.R. Deo spelen een hoofdrol in het eerste boek. De twee boeken sluiten uiteraard op elkaar aan. Of beter gezegd: de verhaallijnen kruisen elkaar als Remco en Staal elkaar tegenkomen in Amsterdam in 1985. Het derde deel speelt zich meer in het hier en nu af. De drie boeken kunnen afzonderlijk van elkaar worden gelezen, maar het verhaal krijgt een extra dimensie als alledrie de boeken worden gelezen.

Wat staat je voor ogen bij dat drieluik? Het schetsen van een tijdsbeeld waarin je autobiografische elementen en fictie samenbrengt?

Het is eerder een poging om me als schrijver te verlossen van mijn verleden, van de verhalen die ik al een hele tijd bij me draag. Langzaamaan neemt de fictie de overhand. Het eerste deel had veel meer autobiografische elementen dan het tweede deel. En het derde deel is een en al fictie, hoewel ik ooit de droom had om als oorlogscorrespondent de wereld over te reizen, en dat is het beroep van de hoofdpersoon. Er wordt weliswaar een tijdsbeeld geschetst, maar er lopen ook meerdere tijdslijnen door elkaar heen. In het eerst deel reist de verteller twintig jaar na dato terug naar Zuid-Afrika om een gruwelijke gebeurtenis uit zijn jeugd af te sluiten. In het tweede deel verzamelt de verteller de verhalen van de moeder en vrienden van zijn vriend Staal, ook weer om een trieste gebeurtenis af te sluiten. En in het derde deel probeert de verteller de traumatische gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt als rampenjager te verwerken. Ik beschouw de drieluik ook ergens als een soort hinkstapsprong – van Zuid-Afrika naar Nederland naar de Wijde Wereld, waar ik mijn geest en pen de vrije loop kan laten.

De hoofdpersoon Staal ontvlucht Zuid-Afrika min of meer vanwege de uiterst negatieve houding tegenover homseksualiteit in zijn omgeving en naaste familie. Ik heb de indruk dat die situatie nu enigszins verbeterd is of zou je dat deel van de roman ook nog in het heden kunnen laten spelen?

Ik kan daar geen eenduidig antwoord op geven, vooral omdat ik weet dat er in Zuid-Afrika grote verschillen zijn in de mate waarin homoseksualiteit wordt geaccepteerd. Wat ik wel weet is dat er momenteel veel wordt geschreven over de verschrikkingen van ‘corrective rape’, waarbij de verkrachting van lesbische vrouwen op uiterst lugubere wijze wordt uitgelegd als een poging om ze op het ‘rechte pad’ te krijgen. Het lijkt mij duidelijk dat dit soort misstanden en verschrikkingen ook in vele andere landen plaatsvinden. Kortom, ik had mijn roman in het heden kunnen plaatsen, maar dan had ik wellicht een ander land van herkomst voor Staal gekozen. Uganda bijvoorbeeld.

Een van de meest intrigerende figuren is de moeder van Staal die door roeien en ruiten gaat om de laatste levensdagen van haar zoon te reconstrueren. Je hebt dit boek opgedragen aan je moeder ‘die mij ook was komen halen’. Heb je de moederfiguur ook naar haar gemodelleerd of staat zij voor een bepaald type Zuid-Afrikaanse vrouw?

Ik heb altijd veel bewondering gehad voor vrouwen. Vooral voor vrouwen in niet-westerse landen, die niet alleen vaak te maken hebben met rechtsongelijkheid maar ook als hoeksteen van de familie te maken hebben met grote onzekerheid over zaken die in veel Westerse landen vanzelfsprekend zijn. Veel Afrikaanse vrouwen, ongeacht hun afkomst, cijferen zichzelf weg omwille van hun kinderen, maar weten ook dat het noodlot vaak net om de hoek ligt. Bijna alle Afrikaans vrouwen die ik ken hebben traumatische ervaringen gehad – tragische ongevallen, ziekte, geweld tegen zichzelf of hun familie, verkrachting. Hierdoor werpen ze noodgedwongen een pantser op; een soort pragmatisme dat ze gebruiken om zichzelf door deze trauma’s heen te beuken. Jongen meiden worden vaak door hun moeders in deze pantsertraditie opgevoed. Het zijn een soort pioniersvrouwen, die ondanks alles wat ze te verduren krijgen proberen om er het beste van te maken. Dat is natuurlijk een grove generalisatie, maar het is wel het soort vrouw dat ik voor ogen had toen ik Alma schiep. En het is het soort vrouw dat mijn moeder is. Zoals politieman Vroegop het in mijn boek verwoord: ‘Van hetzelfde hout gesneden. Hardhout. Rechtdoorzee.’

Een van de komische scènes is als de moeder ook een gay-bar binnengaat met een darkroom. Heb je die research zelf ook gedaan en voelde je je ook een kat in een vreemd pakhuis?

Nee, ik heb mijn verhaal vorm gegeven op basis van de beschrijvingen en anekdotes van vrienden en kenners (o.a. een ontwerper die veel feestinterieurs heeft gemaakt voor de Cockring in de tachtiger jaren). Daarna heb ik het verhaal weer door dezelfde kenners laten lezen. Zij hebben vervolgens kleine correcties gemaakt en suggesties gedaan. Er komt ook een scène in het boek voor waar de moeder bewust kiest om naar een gay-pornofilm te gaan, zodat ze haar ‘vijand beter leert kennen’. De film die daarin wordt beschreven heb ik zelf verzonnen, hoewel ik sterk het vermoeden heb dat ik een heel eind was gekomen als ik ‘gay kantoorsex’ had ingetypt op Google. (De double entendre in die zin laat ik even voor wat het is.)

Je hebt ervoor gekozen voor een verhaal met verschillende vertellers. Waarom heb je dat gedaan? Wat levert die keuze jou als schrijver op?

Dat was voor mij de meest logische manier om dit verhaal te vertellen. De centrale verteller, Deo, is een journalist en over het algemeen interviewen zij verschillende mensen om tot de kern van een verhaal door te dringen. Zelf heb ik dat ook gedaan. Ik ben naar het dorpje Zeerust in Zuid-Afrika geweest en heb daar met een groot aantal mensen gesproken. In Amsterdam heb ik hetzelfde gedaan. Een deel van die informatie heb ik gebruikt om de getuigenissen van verschillende karakters vorm en extra kleur te geven. Door het verhaal vanuit verschillende perspectieven te laten vertellen kon ik ook diverse meningen over homoseksualiteit laten horen, vaak op een onversneden manier.

Als schrijver vind ik het bovendien ontzettend boeiend om al die verschillende mensen hun eigen stem te geven. Dat geeft een extra spanningsboog aan het verhaal omdat ze elkaar soms tegenspreken en de lezer nooit helemaal zeker weet hoe betrouwbaar de verteller is. Dat maakt het interessanter voor mij als schrijver, en hopelijk ook voor de lezer.

Je had er ook voor kunnen kiezen om hoofdstukken vanuit Staal te laten vertellen. Dan had je een extra stem gehad. De hoofdpersoon weet wat er gebeurd is in de kliniek waar hij van zijn homoseksualiteit geholpen moest worden en hij weet uiteindelijk hoe hij om het leven is gekomen. Zou dat het boek te fictief maken als je een dode zou laten meepraten?

Ik heb er bewust voor gekozen om Staal niet als verteller aan het woord te laten. De hoofdverteller Deo presenteert het boek als een soort grafrede waarin verschillende vertellers Staal als het ware weer tot leven brengen met hun verhalen. Dit draagt inderdaad ook bij aan de spanning omdat informatie langzaam maar zeker aan de lezer wordt geboden. Wat betreft ‘meepratende doden’ is het misschien leuk om te vertellen dat in mijn derde boek, waar ik momenteel mee bezig ben, een zevental dolende geesten en verloren zielen aan het woord komen. Het is alsof deze moordenaars, verkrachters en verraders het verhaal van Roodkapje vanuit het perspectief van de Wolf vertellen, als een soort boetedoening. Hun geesten leven voort, als een plaag, in de geest van mijn verteller, de oorlogscorrespondent en rampenjager Deo.

Ik ga nog even door op je wil om het verhaal zo ‘echt’ mogelijk te laten zijn. Op een van de laatste bladzijde toont Janusz, de hoerenjongen op wie Staal verliefd was, een polaroidfoto om iets te bewijzen. Die foto wordt ook opgenomen in het boek. Is dat bedoeld om het documentaire karakter van het boek te benadrukken? Ben je niet bang dat mensen door zulke concrete ‘bewijzen’ juist uit het fictieve verhaal raken?

In mijn debuutroman, Zes beetwonden en een tetanusprik, staan veel meer van dit soort documentaire onderdelen, die naar mijn mening een extra dimensie toevoegen. Ze dragen bij aan de spanning en gelaagdheid van het verhaal. Zelfs goede vrienden, die mij al jaren kennen, hebben zich afgevraagd in hoeverre mijn verhalen autobiografisch zijn. Sterker nog, ze hebben zich daarover zorgen gemaakt. Dat vind ik een prachtig compliment, omdat ik blijkbaar het spanningsveld die ik als schrijver ervaar tussen werkelijkheid en fictie heb weten over te dragen. Ik sluit me hierbij aan bij Ralph Waldo Emerson, die schreef: ‘Fiction reveals truth that reality obscures.’

Onlangs kwam je in het nieuws omdat je eerste boek Zes beetwonden en een tetanusprik vernietigd dreigde te worden. Je besloot om de 395 exemplaren via internet te verkopen. Hoe staat het met die actie? Waar kunnen Tzum-lezers nog zien of ze nog een exemplaar op de kop kunnen tikken?

Ik zijn inmiddels bijna 300 exemplaren besteld door lezers. Ik was blij verrast door de respons, vooral omdat ik weet dat veel schrijvers met tegenvallende verkoopcijfers te maken hebben, zelfs al wordt hun boek lovend gerecenseerd. Het ging mij niet zozeer om het verkopen van de boeken als om het winnen van lezers. Tzum-lezers die zes euro over hebben voor Zes Beetwonden kunnen mij een mailtje sturen (richarddenooy@live.nl) en krijgen per kerende post verdere informatie.

Richard de Nooy – Zacht als Staal. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 208 blz. €17,50.

Dit interview verscheen eerder in Tzum 53-54, 2011