Vraaggesprek met de chiffonnière van mijn tante

Ik heb de chiffonnière van mijn tante geïnterviewd.

Om er zeker van te zijn dat de chiffonnière van mijn tante er niet een beetje op los ging zitten fantaseren, sloeg ik er eerst de Von Bienefeldt-archieven op na.

Ik vond een brief van mijn oma uit 1922, geadresseerd aan een nicht in Sassenheim. Ik had nooit van die nicht gehoord, maar volgens stamboomvorsers hebben wij hier te maken met een derivaat van de Van Teylingens, en omdat ik ook een derivaat van de Van Teylingens ben, hoefde ik er niet mee te zitten dat ik mijn neus stak in een brief die niet voor mij bestemd was. Het bleef zogezegd in de familie. Na een weerpraatje (‘In jaren niet zo’n zachte herfst gehad’) schrijft mijn oma: ‘Die kast wil maar niet deugen, alle laden klemmen, het spiegeltje is beschimmeld en hoe ik ook poets, die rode glans krijg ik er niet uit.’

Dat moest over de chiffonnière van mijn tante gaan. Ik legde de zin voor aan het meubel. De chiffonnière van mijn tante begon te lachen.

‘Uw oma was niet zo dol op me. Ik vermoed dat dat iets met mijn rode jaren te maken heeft.’

‘Uw rode jaren?’

‘Voor ik bij uw oma kwam had ik in Den Haag gewoond. In de salon van een villa, samen met een biedermeier tafel, een secretaire die een oogje op me had en een hele rits sofa’s. We waren allemaal rood geverfd, dezelfde kleur als dat flesje van u. Ik moest aan mijn rode jaren denken toen u dat flesje op mijn klep zette om er foto’s van te maken.’

‘Waarom was u geverfd?’

‘Dat was het concept. Er was ook een blauwe kamer, een gele, zelfs een roze.’

‘Wat borg men zoal in u op?

‘O van alles. Maar heel duur allemaal, en sjiek. Parfums, lingerie, dat soort werk. En de meisjes gebruikten mijn spiegeltje om hun lippenstift bij te werken.’

Ik dacht aan de sceptische woorden van mijn oma. ‘Wat voor huis was dat eigenlijk?’

‘Een… eh… feestelijk huis. Elke avond tango en witte rozen. U heeft vast nog wel resten uit die tijd gevonden. Er werd nogal eens een glas op mijn bovenplank geschoven als het orkestje begon te spelen.’

‘Hoe bent u bij mijn oma terecht gekomen?’

‘Via Van Stockum. In 1918 ging de eigenaresse dood, de villa werd verkocht. Maar eerst moesten wij weg. Het was een tranendal. Ik heb van niemand afscheid kunnen nemen. Op de veiling heb ik even het secretaire teruggezien. Hij was onherkenbaar veranderd.’

‘Hoezo?’

‘Ze hadden hem kaalgeschuurd. Ik was trouwens ook kaalgeschuurd.’

‘Waarom?’

‘Als een koper zag waar we vandaan kwamen, dan konden we het wel vergeten. We waren gestigmatiseerd.’

‘Maar die glans bleef.’

‘Al mijn poriën dragen de resten van mijn rode jaren.’

Dat was waar. Met een schuursponsje had ik oude waslagen gemakkelijk kunnen verwijderen, aan die rode spikkeltjes was niets te doen. ‘Mijn opa kocht u.’

‘Absoluut. Ik zie hem nog zitten, voorin de zaal. Hij droeg een pet en een rode sjaal. En maar bieden. Hij heeft zich arm geboden om mij te krijgen. Iedereen wilde me, het leek wel alsof heel Den Haag uitgelopen was om op me te bieden. Ik leek de koningin wel!’

‘Maar een prominente plaats in huis zat er niet in.’

‘Ik werd tot de logeerkamer veroordeeld. Veel logés ontvingen uw grootouders niet, ik heb me dood verveeld. De redding kwam in 1954.’

Dat gold ook voor mijn oma. In dat jaar schrijft ze, weer aan de Sassenheimse nicht: ‘Eindelijk van die kast verlost. L*** wil hem graag hebben, ze komt hem vanmiddag halen.’

‘Maar u wist niet wat u te wachten stond.’

‘Dat weet je nooit als meubel. Maar ik had er een goed gevoel over. Toen ik de slaapkamer van uw tante binnengedragen werd, wist ik dat ik gelijk had.’

‘En toen?’

‘Van een luxepaard werd ik een werkpaard. Uw tante liet duiven in mijn bovenste lade broeden en in mijn onderste la sliep elk voorjaar een lammetje. Het waren intense, opwindende jaren. Wanneer ga ik terug?’

‘U gaat niet terug. Mijn tante is naar een zorgpaleis verhuisd.’

‘Doe haar de groeten als u haar spreekt.’

‘U heeft niets over uw jeugd verteld.’

‘Ach, wat wilt u weten? Ik groeide op in de Scheveningse bosjes, mijn huidige vorm kreeg ik toen de eerste postzegels gedrukt werden. Dankzij al dat geborstel van u zie ik er bijna uit als toen. Als ik mijn ogen dicht doe, ruik ik de zagerij weer.’

‘En uw toekomst?’

‘Die ligt in uw handen.’

Aristide von Bienefeldt