‘Ik houd gewoon van klare taal’

Maartje Wortel won in 2010 de Anton Wachterprijs voor haar verhalenbundel Dit is jouw huis. Een jaar later volgde de eerste volwaardige roman, Half mens, een verhaal over een rechtszaak om een missend been, verlies en obsessie.

Je hebt aan de Rietveld Academie de opleiding Beeld & Taal gedaan, waarbij (volgens de website) als uitgangspunt geldt dat beeld en woord naast elkaar bestaan. Heb je de beelden een beetje achter je gelaten?

Ja ergens wel, maar van de andere kant niet. Toch spelen beelden juist een belangrijke rol bij het schrijven. Ik zie als ik schrijf letterlijk een film voor mijn ogen afspelen. Maar dan schrijf ik het op, waarmee iets aan het beeld verandert: je laat dingen weg, vat de beelden in woorden. De lezer kan dan weer een eigen beeld vormen. Het leuke daaraan is juist dat je geen invloed meer hebt op die beeldvorming bij de lezer. Die beelden zijn ergens niet meer van jou. In een film is dat anders, dan staat het beeld vast. Woorden zijn wat mij betreft veel gelaagder dan filmbeelden.

Waar haal je je inspiratie vandaan?

Inspiratie vind ik wel een groot woord want je moet toch gewoon gaan zitten en aan het werk gaan. Maar films, boeken of op straat lopen zorgen er wel voor dat ik op ideeën kom. Het mooiste wat er kan gebeuren is dat je weet hoe het leven in elkaar zit, dat in één seconde alles samenvalt. Bij films is dat vaak sterk: je komt uit de bioscoop, de film draait nog in je hoofd en verandert alles om je heen. De straat, waar je al honderd keer doorheen gelopen bent, is ineens veranderd. Dat zou ik uiteindelijk ook graag bereiken: een boek schrijven dat het leven van iemand, ook al is het maar één iemand, verandert.

Een recensent noemde Arnon Grunberg als referentie. Zie je overeenkomsten tussen jullie werk?

Eigenlijk niet echt, al vind ik het niet erg om met hem vergeleken te worden. Ik hou van zijn werk, maar het lijkt totaal niet op wat ik schrijf. Misschien is de enige overeenkomst het cynisme. Dat gebruik ik niet bewust, maar het komt toch altijd weer boven drijven.

Denk je dat je werk typisch vrouwelijk is?

Ben daar nooit zo mee bezig geweest, maar ik denk niet dat mijn werk typisch mannelijk of vrouwelijk is. Vaak draait het bij vrouwen om een angst om sentimenteel gevonden te worden in een wereld die de man toch nog serieuzer neemt dan een vrouw.

Geslacht doet niet ter zake, je schrijft gewoon, dat is sekseloos. Ik ben ook een soort vrouw/man, ik heb bijvoorbeeld een vriendin, dus dat is al een beetje anders. Bovendien bevestig je als vrouw het beeld door je er tegen af te zetten. Er zijn ook een heleboel goede vrouwelijk auteurs. Sanneke van Hassel bijvoorbeeld en Esther Gerritsen, maar ook Mensen van Keulen vind ik goed. Jennifer Egan en Marie Kessels lees ik ook graag.

Je schreef in een blogbericht: ‘Een site is er voor geblaat, van je blablablabla en meningen waar je niet om hebt gevraagd. Een site is zoals een praatje in de supermarkt. Soms om iets te laten zien. Een site is er voor gedachtes, gebeurtenissen, roddels, ervaringen en opsommingen.’ Heb je niet veel met internet?

Nee, ik heb er niet echt veel mee, hoewel ik er ook niet fel op tegen ben. Ik heb namelijk ook net een website, die iemand voor me heeft gemaakt als verrassing. Het is een hele sobere site. Ik hou niet zo van websites als er heel veel op staat: wat je allemaal hebt en kan, zoals op facebook. Vooral de reacties die op een site binnenkomen, daar heb ik niet zoveel mee. Ik vind namelijk dat je de drempel om te reageren zo hoog mogelijk houden moet houden. Het geschreven woord, daar ben ik best wel ouderwets in, moet je bewaken. Reageren op internet is te makkelijk. Dan hebben ze je blog gelezen en dan vinden ze er niets aan. Dan denk ik: waarom lees je het dan? En wat moet ik met commentaar van iemand die ik niet ken?

Eén op één met mensen over mijn boeken praten vind ik wel leuk. Ik wil wel iets met die kritiek, neem het mee bij het schrijven. Dan vind ik het juist prettig dat mensen er op reageren, dat mijn werk iets los maakt.

Het boek als gedrukt medium staat onder druk. Sommige schrijvers publiceren al delen van hun boek op internet, het stoffelijke boek lijkt plaats te moeten maken voor een e-reader. Wat vind je van die ontwikkelingen?

Ik zou het boek niet kunnen missen. Boeken koop je, je houdt ze in je hand, het schept een bepaalde verwachting. Mensen ‘zijn’ daarna een paar uur met dat boek. Dat is bij tekst op internet toch niet hetzelfde. Ik ben absoluut niet tegen die nieuwe ontwikkelingen. Soms lijkt dat nu een beetje zo, mijn relatie tot het internet komt vaker ter sprake in interviews. Ook e-boeken hebben best voordelen. Maar een boek, iets wat je leven zou kunnen veranderen, een trilling teweegbrengt, dat boek wil je toch vasthouden? Een boek in mijn hand hebben voelt voor mij alsof ik echt iemand bij me heb. Het is ook mooi om met boeken je ruimte te vullen. De stoffelijke aanwezigheid van de tekst maakt een verschil, waardoor de aanwezigheid letterlijk en figuurlijk is. Dan kan je langs je boekenkast lopen, met je ogen langs de ruggen gaan. Kijken naar een boek is als kijken naar een foto: je haalt herinneringen op.

Half mens vertelt het verhaal van een Michael, een Mexikaanse copywrighter en Elsa, een Nederlandse studente, die niets met elkaar te maken hebben totdat zij onder de taxi komt waar hij in zit. Aanvankelijk lijkt er zich een liefdesgeschiedenis te ontvouwen, maar de lezer die hoopt op een romantische afloop komt bedrogen uit. Waar gaat het boek over?

Het boek gaat over dat je eigenlijk zo weinig van iemand weet, het gaat over wat je wel en niet kan zien. Over waarnemen, kijken, voelen. Maar bovenal gaat het over de aanwezigheid van het afwezige. Zoals Elsa ook zegt in het boek: soms moet iets verdwijnen om er te zijn. Ik vul veel dingen bewust niet in.

Kenmerk van je werk is een suggestieve stijl, die de lezer soms in het duister laat tasten over verborgen betekenissen en diepere lagen. Ook ik moest, aangekomen bij de laatste passage waarin een experiment met Selective attention wordt beschreven, terugbladeren. Ik voelde me een beetje betrapt: ik had in je boek iets over het hoofd gezien. Was dat de bedoeling?

Ik vind het een mooi compliment als je terug moet bladeren en dat was ook de bedoeling. Je moet als schrijver wel bezig zijn met hoe je dingen vertelt. Ik vind het vooral mooi dat iedereen er iets anders in kan zien. Zo wordt het ook je eigen verhaal.

Je kan mijn stijl suggestief noemen, maar ik schrijf eigenlijk zo helder mogelijk. Toch is dat niet zo, want als je bijvoorbeeld ‘tafel’ schrijft, lijkt dat helder. Maar iedereen heeft een bepaalde tafel in zijn hoofd, een andere tafel. Dat is het voordeel van een suggestieve schrijfstijl: niet de constructie van de taal gaat op je netvlies zitten, maar de beelden komen vrij, waar de lezer iets mee moet doen. Misschien lijkt het of ik me aan mijn verantwoordelijkheid onttrek, maar dat is niet zo: de suggestie is juist waar het om gaat.

In Half mens staan steeds commentaren van ene James Dillard, die je ook bedankt aan het einde van het boek. Is hij een echt bestaand persoon?

Hij is wel echt, ik heb hem een keer gezien toen ik in Amerika woonde. Hij was de huisbaas. Ik heb hem wel gebruikt en daarom ook bedankt maar hij kan het niet teruglezen. Hij was zo’n figuur die ik niet kon laten liggen en laat hem in een nieuwe vorm terugkomen in Halfmens. Ook de naam vond ik trouwens mooi, ik kon dat niet ongebruikt laten.

In een ander interview vertelde je dat de uitgeverij die Dillard een ‘interessante stem’ vond en dat ze wellicht meer van hem wilden horen, waarna je aan het werk ging met die aansporing. Hoe groot is de invloed van een redacteur?

James Dillard is er op het allerlaatste moment bijgekomen, maar hij moest er in om een extra laag aan te brengen in het verhaal. Hij is een getuige, een buitenstaander die observeert, die dingen invult en verduidelijkt. Hij geeft het verhaal een extra zetje, hij kan meer vertellen en de lezer meer aanwijzingen geven.

De redacteur vond hem inderdaad een interessante stem, maar Dillard kwam er in nog voordat er een redacteur aan te pas kwam, hij deed zijn intrede al daarvoor. Ik heb het commentaar van de redacteur niet verwerkt, want anders zou het een half James Dillard-boek worden, dat was niet de bedoeling. In een boek waar ik nu mee bezig ben speelt hij wel weer een rol. Dat boek gaat over die wereld van redacteurs en uitgevers.

Een metacommentaar op de uitgeverswereld?

Ja, al houd ik niet zo van het woord ‘meta’, maar ja, eigenlijk is het wel een metacommentaar. Het boek schrijft zichzelf. Maar ik weet nog niet of het uitgegeven gaat worden.

Je schrijft in heel onopgesmukte taal, die wars is van breedsprakigheid en overvloedige taalversiersels. Is dat een bewuste keuze?

Dat doe ik bewust. Daar krijg ik dan ook wel eens discussies over met mensen. Sommigen vinden het woord ‘leuk’ niet kunnen. Maar als iets leuk is, dan is het gewoon leuk en dan noem ik dat ook zo. Ik vind het soms vervelend als mensen erover vallen; soms vind je iets leuk of word je blij, al vind ik blij ook een vervelend woord. Maar er is gewoon geen ander woord voor dat gevoel.

Die talige eenvoud past bij mijn manier van kijken en bij mijn stijl van schrijven. Ik vul niets in, wil als schrijver niet teveel achter de taal zitten. Bloemrijk taalgebruik zou de suggestie kapotmaken. Ik houd gewoon van klare taal. Hoewel, veel van mijn lievelingsschrijvers zijn wel bloemrijke taalgebruikers. Maar onder mijn eigen stijl kan ik niet meer uit, die is nu eenmaal al gevormd.

Meriel Benjamins

(foto: © Michiel van Nieuwkerk)