De kaartenwinkel

In de zomer van 2009 ging de kaartenwinkel in de rue des Pyrénées failliet. Die kaartenwinkel was het favoriete inloopadresje van mijn buurvrouw Janine. Janine liep, of liever gezegd schuifelde – ‘Mijn rollator is mijn beste vriend’ – er vaak binnen en kocht dan een paar kaarten. Niet om weg te sturen, ze kocht ze voor zichzelf.

Ze had een voorkeur voor reproducties van impressionistische schilders, Monet, Matisse, Van Gogh, maar ze hield ook van stadsgezichten, interieurs die je ‘uit de werkelijkheid tillen en in een andere tijd laten vallen’, fruitstillevens en portretten van voor 1940. ‘Je ziet aan de ogen van die mensen dat ze niet weten wat oorlog betekent,’ vond Janine.

Dat de gefotografeerden uit haar verlanglijstjes misschien wel, en die kans was best groot, iets meegekregen hadden uit een eerdere oorlog was niet het soort van onderwerp waar je bij Janine moest aankomen. Voor haar was er maar één oorlog geweest, en die had ze graag overgeslagen. Een gezamenlijke vriendin had me verteld dat Janine een Auschwitz-overlevende was, de enige van haar familie en die was best groot geweest. Dit pijnlijke verleden besprak ze niet met mij.

Mij liet ze liever haar nieuwste kaarten zien, en legde uit wat ze er mooi aan vond. Ze wees me op de spiegeling van een appel in een bokaal op een stilleven van Chardin, hing met een vergrootglas boven een interieur vol schilderijen van Tenier op zoek naar een schilderij waarvan ze ‘ook nog ergens een kaart moest hebben’ of besprak met veel gevoel de blik van een piepjonge Josephine Baker, waarin ze ‘onschuld’, ‘hoop’ en ‘een totale afwezigheid van angst’ las.

Het failliet van de kaartenwinkel kwam hard aan bij mijn buurvrouw. Onze gezamenlijke vriendin vergeleek het verlies van Janine’s loopje naar de winkel met het verlies van een huisdier: iets waar je erg gelukkig van wordt is voorgoed van je afgenomen.

De kaartenwinkel had een gevarieerd assortiment gehad. De eigenaar betrok zijn handelswaar van musea die, vaak na exposities, onverkochte kaarten van de hand deden. Het Centre Pompidou en het Louvre waren zijn grootste leveranciers, maar hij kocht ook in bij kleinere musea, zoals het Politiemuseum of het Jeu de Paume. De zaken liepen goed, maar een onverwachte huurverhoging had hem gedwongen zijn deur te sluiten.

Twee dagen na het faillissement gebeurde er iets merkwaardigs. Ik had de avond in het centrum doorgebracht, en was via place Gambetta naar huis gefietst. Een omweg om praktische redenen, de (toch al) behoorlijke steile avenue Gambetta kun je nog net aangetrapt krijgen, de rue Ménilmontant is voor een amateurfietser een onneembare col. Ik parkeerde mijn fiets bij het Velib-station naast de Crédit Agricole, en op weg naar huis hield ik stil voor wat nu de ex-kaartenwinkel was.

Met weemoed keek ik naar de zwarte ramen en de lege rekken. Zelfs de naam van de eigenaar, met krulletters op de glasdeur gestanst, was uitgeveegd. Toen zag ik het.

Het moet een haastklus geweest zijn, de hyena’s van de opruimploeg hadden niet eens de moeite genomen de voormalige handelswaar in dozen of zakken te bergen. De stoeptegels, tot op de rijweg, lagen bezaaid met kaarten. Honderden schatte ik, maar toen ik ze thuis – na ze eerst in een doos gestopt te hebben die ik in een container vond een eindje verderop – natelde, kwam ik tot het duizelingwekkende aantal van tweeduizend kaarten.

Een dag of wat later kreeg ik bezoek. Pierre was niet zo maar bezoek, hij was een jongeman die ik opgepikt had in de supermarkt, na wat heen en er weer geflirt op de afdeling zuidvruchten. Pierre had geen eeuwigheidswaarde, als hij een popgroep was geweest, dan zou ik hem een eendagsvlieg genoemd hebben, of liever een eennachtsvlieg. Toch bleef hij lang genoeg om mijn kaarten te ontdekken.

Hij bekeek ze aandachtig en vroeg, achterdochtig als een agent die een verdachte peilt, hoe ik dat ‘goudmijntje’ in mijn bezit had gekregen. Ik vertelde wat er gebeurd was. Toen ik klaar was begon hij te lachen.

De kaartenwinkel had hij gekend, en hij was op de hoogte van het faillissement. Maar er was meer aan de hand. Net als ik was hij getuige geweest van de enorme kaarteneruptie aan de rue des Pyrénées, op het trottoir voor de lege kaartenwinkel, een nacht of wat geleden. Hij had ze mee willen nemen maar omdat hij zo snel geen zak of doos vond om ze in te vervoeren was hij naar huis gelopen om een tas te halen.

Hij woonde aan de rue Ménilmontant, vlak om de hoek. Toen hij tien minuten later terugkwam waren alle kaarten verdwenen.

Aristide von Bienefeldt