Te koop: zeven tinnen maatbekers

Laatst kreeg ik een teken van mijn tante Greta. Dit lijkt een beetje vreemd maar dat is het niet. Mijn tante Greta is zestien jaar geleden overleden.

Ik krijg vaker tekenen van leven van overledenen. Ik zeg bewust ‘overledenen’, want het zijn niet alleen dode mensen die me af en toe iets duidelijk proberen te maken. Zo fluisterde mijn overleden kater Brenas me vorige herfst iets hilarisch in mijn oor terwijl ik de kassajuffrouw van het Musée de la Vie romantique interviewde en liet een hond van heel lang geleden van zich spreken toen ik op de boot zat naar Engeland.

De geschiedenis van het teken van mijn tante Greta begint in de jaren vijftig. Zoals zoveel tantes die nooit aan de man kwamen had mijn tante Greta – zoals ze zich noemde nadat iemand haar voor Greta Garbo aanzag – een voorliefde voor tin. In haar woning wemelde het van de objecten gemaakt van dit (quoot) ‘edele’ materiaal: vazen, kannen, een machtige hoeveelheid figuurtjes die zo oud waren dat ze hun geslacht verloren hadden, borden, kommen, bestek.

Het topstuk uit haar collectie was een zevendelige serie maatbekers die stamde uit de jaren veertig en voorzien was van een in tinkringen jaloersmakend ‘engeltjestin’ stempel.

Mijn tante had er zeven jaar over gedaan om de serie bij elkaar te krijgen. Ze bezat een speciale spaarpot – ook van tin – waarin al het kopergeld verdween dat haar portemonnee binnenrolde. Eens per jaar leegde ze de spaarpot, telde de opbrengst na en sprong op de fiets naar de tinwinkel.

Een verzamelaar wil zijn fascinatie voor zijn objecten nog wel eens verliezen als zijn collectie compleet is. Keus genoeg op Marktplaats voor wie het doel aantrekkelijker is dan de reis: van miniatuur AH-boodschappen via luciferdoosjes uit het interbellum tot lepeltjes uit Zaandam. Af, niets meer aan te doen.

Met mijn tante gebeurde het omgekeerde: toen ze haar verzameling compleet had begon ze haar maatbekers menselijke eigenschappen toe te dichten. Ze las hen verhalen voor en luisterde naar die van hen. Visites legde ze nauwelijks meer af, en als ze zich nog liet zien trok ze haar jas niet meer uit. ‘Mijn kindertjes wachten op me,’ was het dan, of: ‘Mijn kwajongens moeten nodig gewassen, het zijn echte schoffies.’

Als iemand mijn rodeflesjesobsessie heeft aangewakkerd dan is het mijn tante Greta wel. Van haar leerde ik dat je evenveel van een voorwerp kunt houden als van een mens of een dier. Dat tin mij koud liet – ik was al vroeg een goudmens – vond ze geen punt. ‘Jij goud. Ik tin. Het gaat erom dat je net zoveel van je spullen houdt als zij van jou.’

In haar testament liet ze haar collectie na aan een nicht in Drachten, bij wie zij kennelijk een tinpassie bespeurd had. Een fragiele passie, zoals bleek toen de nicht mij tien jaar later de bekers opstuurde. Op een ansichtkaart, met een kerkje en een juffrouw op een fiets die aan mijn tante deed denken schreef ze: ‘Ik ben erop uitgekeken.’

Dat er een beker ontbrak, de middelste in de rij, liet ze onvermeld. Dat mocht ik zelf ontdekken.

Ik besloot de bekers te verkopen, maar eerst moest ik de verzameling weer compleet zien te krijgen. Dat zou zes jaar duren. Als rommelmarktfan heb ik door de jaren heen tientallen schoffies voorbij zien komen, op jumble sales, vlooienmarkten, puces en vrijmarkten. Er schortte altijd wel wat: het tin bleek geen engeltjestin, de bovenrand te breed, de onderrand te smal, het handvat te hoekig. Tot twee weken geleden.

Ik vond het exemplaar dat mijn tantes verzameling opnieuw vervolmaakt op de markt die de plaatselijke NH-kerk elk jaar organiseert.

Die kerk is niet zomaar een kerk, het is mijn tantes kerk. Mijn tante Greta was niet alleen een loyale kerkgangster, geen preek was haar te veel, ze vervulde een gewichtige functie: ze was de bloemenvrouw van de gemeente. Veertig jaar lang, elke zaterdagmiddag tuigde ze boeketten op die de preekstoel omlijstten en soms een kerkganger ontlokten: ‘Je blommen staan d’r weer puik bij, meid.’

Toen ik kind was hielp ik vaak met bloemschikken. Dan waren we alleen in het huis van God en fantaseerden over engelen die daar rondvlogen en over de schatten die in de kelders begraven moesten liggen.

Het schikken gebeurde in de achterkamer, aan een ronde eiken tafel. Op die tafel, die er nog steeds staat, vond ik het ontbrekende bekertje.

Wat mijn tante precies bedoelde weet ik niet, maar een vermoeden heb ik wel: ze wil dat haar collectie in handen komt van iemand die net zoveel van haar schoffies houdt als zij.

Geïnteresseerden kunnen hieronder een bod uitbrengen.

Aristide von Bienefeldt