Onlangs werd vereniging Martijn verboden, om het enkele feit dat de vereniging vond dat seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen mogelijk moesten zijn. En of je het nu wel of niet eens bent met het streven, met de mening van Martijn – een vereniging verbieden vanwege het uitdragen van een niet-strafbare mening is eng, heel eng. (In haar vonnis ontkent de rechtbank Assen weliswaar dat de vereniging is verboden vanwege de door haar uitgedragen mening, maar een bewijs van strafbare feiten gepleegd door Martijn is er niet.) Voor de duidelijkheid: ja, ik vind dat er grenzen zijn aan de vrijheid van meningsuiting; mensen discrimineren op basis van aangeboren zaken als huidskleur, geslacht, seksuele geaardheid of nationaliteit is terecht verboden – dat is namelijk geen mening maar een misdaad.

Als twaalfjarig jongetje heb ook ik te maken gehad met een pedoseksueel, maar die ervaring heeft geen enkele negatieve invloed uitgeoefend op mijn latere leven. Nooit heb ik er ook maar één seconde last van gehad. Ik denk, nee, ik ben ervan overtuigd dat het veel vaker voorkomt dan algemeen wordt aangenomen, omdat alleen de wel traumatische ervaringen naar buiten komen. Als dat inderdaad waar is, dan is het opvallend hoe weinig erover terug te vinden is in de Nederlandstalige literatuur – het is duidelijk een enorm taboe, auteurs die in hun werk reppen van hun seksuele gevoelens voor kinderen zijn uitermate dun gezaaid.

Guido Gezelle, Willem de Mérode, Jan Hanlo en Astère Michel Dhondt schrijven openhartig over hun voorkeur voor jonge jongens (overigens is het tekenend, dat de laatste voorin al zijn boeken – behalve in zijn latere werk, dat bestaat uit reisverhalen – de volgende tekst opnam, ongetwijfeld bedoeld om te voorkomen dat kwaadwillenden zijn opmerkingen uit hun verband rukken: ‘Eventuele citaten moeten minstens zeven opeenvolgende regels zijn.’ Ik hoop niet dat ik na publicatie van deze column een proces aan mijn broek krijg omdat ik hier alleen deze regel citeer.). Jef Last bezingt zijn hunkeren naar Marokkaanse jongetjes uiterst bedekt in zijn uit 1936 stammende bundel De Bevrijde Eros. Een ketter in Moorenland en andere gedichten.

Liefde voor jonge meisjes komt naar voren in het werk van Gerrit Achterberg (de gedichtencycli ‘Zestien’ en ‘Meisje’), Tymen Trolsky (de roman Aliesje handelt over een Tymen geheten student die gaat samenwonen met een zevenjarig Indisch meisje), Peter Andriesse (verlangen naar ‘nymfijnen’ komt aan de orde in veel van zijn werk, bijvoorbeeld in Spaanse vlieg: ‘Om mijn geestvervoering door verlangen naar ’t onbereikbare […] een surrogaatbevrediging te bieden, beschikte ik over een stapeltje pornoblaadjes met afbeeldingen van zeer jonge meisjes en kinderen.’), Hans Verhagen (‘Ik heb  m’n lippen roodgekleurd./Jij hebt nog geen haren op je kut.’ – hoewel deze verzen ook anders uit te leggen zijn) en Herman Brusselmans (die in Het oude nieuws van deze tijden schrijft over de liefde van zijn hoofdpersoon voor een veertienjarig buurmeisje). Bij al deze schrijvers is er geen sprake van verzengende geilheid, maar van zeer ingetogen en tedere gevoelens, nu en dan van hunkering, die zeer liefdevol, haast voorzichtig, op schrift zijn gesteld.

Een uitgesproken geilaard waar het meisjes van een jaar of twaalf, dertien betreft – door hem regelmatig kleuters genoemd – was de zeventiende-eeuwse jonker Matthijs van der Merwede, heer van Clootwijk, uit wiens pen regels vloeiden als ‘’k ga met de kleuter in de lakens kruipen’. Eveneens doordrenkt van likkebaardende geilheid zijn de prikkelend bedoelde boeken die Louis Paul Boon schreef over seksueel actieve jonge meisjes, zoals Blauwbaardje in wonderland en Mieke Maaike’s obscene jeugd. Liesje in Luiletterland ten slotte, een roman van Remko Kampurt over een wel zeer naïef schoolmeisje, is een parodie – niet alleen op het genre van de pornoroman, maar tevens op het volgens menige fatsoensrakker destijds bandeloze literaire leven in Nederland gedurende de zestiger jaren van de vorige eeuw.

De laatste tijd is er sprake van een nieuwe invalshoek in de Nederlandstalige literatuur en wordt de pedofiele of pedoseksuele verhouding beschreven vanuit het kind slash de jongere. Zou dat komen doordat na de ‘seksuele revolutie’ het taboe op seks met minderjarigen even minder werd en nu de kinderen die in dat voor pedofielen wat liberalere klimaat opgroeiden de leeftijd bereikt hebben waarop ze eigen of gehoorde ervaringen op schrift stellen? (Het verhaal ‘Huize De Slapeloze Nachten’ van Hans Plomp illustreert de ontspannen manier waarop er nog niet al te lang geleden werd omgegaan met seks met kinderen: ‘Larrie en Hommeltje kregen om klokke twaalf drie boterhammen met bosbessenjam en roomkaas op bed gebracht door Pietje. En De Lach ook, als i thuis was van de wilde vaart. Dan kroop Pietje de drie steile trappen op naar De Lachs kamertje onder de pannen, die altijd met al z’n kleren aan en het raam potdicht lag te slapen tussen de boeddhabeeldjes en de mandala’s. En soms vond Pietje een twaalf of dertienjarig meisje in een hoekje van het bed. – Op straat gevonden, giechelde De Lach altijd, als ze hem vroegen wat of dat te betekenen had.’)

Luc Huybrechts schrijft in De Blauwe Ruiter over de verhouding tussen een veertienjarig meisje en een volwassen beeldend kunstenaar. Maaike Kroesbergen, de (voor zover mij bekend) jongste aanwinst in het subgenre van de pedoliteratuur, maakte begin 2005 een bijzonder hoopgevende entree in de letteren met haar tedere debuut Watertanden – net als De blauwe ruiter handelend over de liefdesrelatie tussen een veertienjarige deerne en een volwassen man. In beide romans gaat het om een door de minderjarige zelf geïnitieerde verhouding – het betreft hier dus een soort hedendaagse Lolita’s – en in beide gevallen lijkt de hoofdpersoon in haar latere leven geen nadelige gevolgen van die relatie te ondervinden (al zou je daarover in het geval van Huybrechts’ protectioniste nog kunnen discussiëren).

Over relaties tussen minderjarige jongens en volwassen mannen schrijven Ted van Lieshout (in Zeer kleine liefde) en Alex Verburg (in Het huis van mijn vader). In beide boeken kijkt de inmiddels volwassen hoofdpersoon zonder wrok terug op de relatie die hij als jongetje (van respectievelijk twaalf en dertien) had met een twintiger. Ook hier geen blijvende schade bij het kind.

(Ik moet het trouwens niet mooier voorstellen dan het is, want in verhoudingen tussen kinderen en volwassenen is er lang niet overal sprake van vrijwilligheid – een begrip dat in verband met pedofilie toch al moeilijk ligt, gezien de afhankelijkheidsrelatie die vrijwel altijd bestaat. In zijn begin dit jaar verschenen roman Mijn meneer beschrijft Ted van Lieshout de verhouding tussen een kind van elf en een volwassen man, bezien door de ogen van het jongetje; in het nawoord bij die roman spreekt Van Lieshout zich uit tegen seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen. Monika Sauwer stipte een seksuele ervaring met een onderwijzer aan in het verhaal ‘Liegbeest’ – uit haar in 1977 verschenen debuutbundel Mooie boel: ‘Hij pakte mijn hand en duwde die tegen zijn broek. Ik probeerde hem los te trekken maar zijn greep was muurvast.’ Hier is sprake van aanranding, iets wat ook in het geval van twee meerderjarigen strafbaar is; met andere woorden: ik zie er de noodzaak niet van in om pedofilie op te nemen in wetboek van strafrecht, daar aanranding en verkrachting al voor de rechter kunnen worden gebracht.)

De boeken van Huybrechts, Van Lieshout, Verburg en Kroesbergen zijn trouwens niet de eerste mij bekende Nederlandstalige literaire werken waarin een pedofiele relatie door de ogen van het kind gezien beschreven wordt: Hester Albach debuteerde in 1975 met Het debuut, een novelle over een meisje van dertien dat een oudere en getrouwde man verleidt, en een verhouding met hem begint; Rudi van Dantzig publiceerde in de jaren tachtig van de vorige eeuw de autobiografische roman Voor een verloren soldaat, waarin een elfjarig jongetje aan het eind van WO II verliefd wordt op en seks heeft met een Amerikaanse militair.

(wordt vervolgd – hopelijk niet door justitie)

Karel ten Haaf