‘Ik verander in ons’

‘Ik droeg nog kleine kleren,’ dichtte Martinus Nijhoff in ‘De wolken’. Een mooi metoniem voor de jeugd, voor opgroeien en dan terugkijken. Ted van Lieshout besloot een dichtbundel te maken, Ommouw me, over de kleren die hij bewaard had. Eigen kleren waar hij uitgegroeid was, maar ook kledingstukken van zijn overleden vader en jonggestorven broer. ‘Ik heb altijd het idee gehad dat de kleren die je uitgedaan hebt zich op een of andere manier herinneren dat jij erin hebt gezeten. Ik dacht: die kleren zijn eigenlijk een gedicht waaruit iemand verdwenen is.’ De bundel gaat daarmee dus niet alleen over tijd, maar ook over het missen van verwanten.

Dat is niet nieuw in het oeuvre van Van Lieshout; al vaker dichtte hij over zijn vader en broer, en in de succesvolle autobiografische jeugdroman Gebr. schrijft de ‘ik’ in het dagboek van zijn overleden broer. Dat is een manier om de tijd stil te zetten, schrijven met iemand die er niet meer is, nu van gedachten wisselen met wat eerder is opgeschreven. Een poging om de doden vast te houden.

Ook in Ommouw me gebeurt dat, tegen beter weten in. De trui die (als foto) het omslag vormt en die ook op de binnenzijde van het omslag staat, ommouwt het binnenwerk van de bundel. Maar er is goed over nagedacht, want in het nawoord is te vinden dat die trui korte mouwen heeft en vanwege die onpraktische kant is afgedankt. Je kunt niet iemand ommouwen met korte mouwen, en die onmogelijkheid toont dat de auteur zelf ook weet dat zijn wens wishfull thinking is.

Het neologisme ‘ommouwen’ is een mooie paradox: omarmd door wie er niet is, door de lege mouwen. Het roept een associatie op met het liedje van Bløf ‘Omarm me’:

Hoe diep je gaat
Heeft met denken niets te maken
Hoogstens met een wil
En ’t voelt alsof ik weet waar ik heenga
En het leidt me in het donker en het spot met mijn verstand
Hier sta ik met een uitgestoken hand

Lief, ga dan mee
En omarm me
Omarm me, omarm me

De bundel is slim opgezet; eerst onderzoekt van Lieshout de relatie tussen kledingstuk en drager, waarbij de kleren als personen worden opgevoerd die verdrietig zijn omdat ze afgedankt werden, en die de warmte die ze kunnen geven nu zelf missen. De kledingstukken spreken door de labels die erin genaaid zijn, daar zijn korte verzen op gemonteerd door Van Lieshout, die ook de fotografie en de opmaak voor zijn rekening nam.

Haal mij van deze hanger.
Grijp mij uit deze kast.
Laat mijn hier niet hangen.
Pak me beet. O, houd me vast.

En verderop: ‘Red mij van de pijn van / het ongedragen zijn.’

In de afdeling ‘Ik ben Ali’ spreken zeven spijkerbroeken (volgens de inhoudsopgave vijf) de wensen uit van de drager:

[…] Sluit me
in je armen
roer me
ontroer me
ontvoer me

naar je geheime
grot en haal
binnen de buit

Kleed me in
haal me aan
kleed me uit

Hier vallen diverse thema’s in het werk van Van Lieshout samen: de behoefte aan liefde (versterkt door de afwezigheid van overleden geliefden), vrijzinnige liefde (de spijkerbroeken worden gepresenteerd als zeven rovers, een verwijzing naar het sprookje van Ali Baba uit Duizend en één nacht) dus de omgang met het grote gemis.

Later in de bundel komt het motief tijd in beeld, bij kledingstukken die horen bij een overleden persoon (‘Ik pas mijn vader’) of een voorbije periode (‘Deze gymbroek’). En dan komen we bij de kern van de zaak: de overleden broer, die overigens nergens bij naam wordt genoemd. Toch komen we heel dicht bij het moment van overlijden en het gemis. Daar schuiven personen en kledingstukken over elkaar: de afdeling heet ‘Wij zijn bewaard’. Daar wisselen kledingstukken en gedichten die losstaan van de kleding elkaar af. Een voorbeeld:

Het afscheid

Wij werden wakker
en alles was anders.
De lucht was licht
alsof het geen nacht
meer was. Waar was
de nacht? Wij waren
alles kwijt. We zagen
het pas nu omdat het
licht geworden was.

Alles was veel erger
dan we hadden gedacht.
Alles was veel erger
dan we ooit hadden
kunnen denken.
Alles was veel erger
dan toen het nog nacht
was en we niets konden
zien, of in ieder geval
niet veel. Niet zo veel
als toen het licht was
en we zagen dat het
nooit meer goed zou
komen, nooit meer
zo goed als toen
het nacht was en
ongeveer zoals
we gewend waren.

Ik was de eerste die
opstond. Ik waste me
en poetste mijn tanden,
maar deze keer deed ik
het om niet te laten
merken aan mijn broertje
dat alles uitgekomen was.
Ik zei sta op, hoewel
ik wist dat het te laat
was. Het had geen zin
meer net te doen of
het nog nacht was,
nu alles voorbij was,
nu het geluk waarvan
we dachten dat het
ergens ver was,
duidelijk zichtbaar
nergens was en nooit
meer ergens zou zijn.

Sta maar op, zei ik
zacht en sloeg
de deken weg. Ik hoefde
verder niets te doen.
Mijn broertje zag
zelf ook wel dat alles
verloren was en stapte
dapper de dag uit,
met mijn hand nog
als het enige
waar hij zich aan
vast kon klampen.

Dit gedicht gaat door merg en been, we zijn getuige van het sterven van de broer van de ik. De kledingstukken zijn de stille getuigen, de dichter spreekt nu zelf, maar door dit concrete bewijs weten we dat dit werkelijk is gebeurd, in 1979. Van Lieshout is geboren in 1955 dus hij was toen 24. Toch is de toon van het gedicht niet van een volwassene, maar van een kind, dat de dood niet kan accepteren, dat zich bedonderd voelt door het leven en ziet dat ‘alles uitgekomen was’.

Het is een bedrieglijk eenvoudig gedicht in simpele taal, soms bijna clichématig (‘het geluk waarvan we dachten dat het ergens ver was’, ‘dat alles verloren was’, vastklampen’). Voor kinderen is het echter daardoor goed te volgen. De tweede strofe klinkt stamelend, zoekend, het spel met donker en licht, angst en besef is raak. De enjambementen zijn slim, zoals ‘sloeg / de deken weg’.

Van Lieshout kiest ervoor om te schrijven vanuit de magische periode in de ontwikkeling waarin fantasie en realiteit nog door elkaar lopen, spelen leren is, en kledingstukken kunnen praten, de dood een geheim is waarover de ouderen doen dat hij niet bestaat. De ‘ik’ is een kind dat zich groot houdt en toch klein is. Op metaniveau zou je misschien kunnen stellen dat het maken van kinderboeken Van Lieshout in staat stelt om weer terug te gaan naar dat moment, het eerste besef van de sterfelijkheid, de vergankelijkheid, hoe we het leven als een kledingstuk kunnen uitdoen. De beroemde schrijfster Annie M.G. Schmidt zei in een interview: ‘De leeftijd die ik zelf altijd gehouden heb, is acht. En ik schrijf toch eigenlijk voor mezelf. Ik denk dat dat het hele punt is. Ik ben acht.’ Van Lieshout is geraffineerder, je weet niet hoe oud hij is, hoe ouder hij wordt hoe jonger hij is. Het is zijn manier om met de complexe dramatiek in zijn leven om te gaan.

Hanz Mirck

Ted van Lieshout – Ommouw me. Leopold, Amsterdam. 92 blz. € 19,00.