Ter gelegenheid van de 65-ste verjaardag van Gerrit Komrij stelde ik een lijst van 65 ik-zinnen uit interviews samen die je als een zelfportret kunt lezen. Voor het Komrij-nummer van Tzum, een jaar later, kwam er één zin bij. Dit is de laatste opsomming. Een zelfportret in 68 zinnen.

1 Ik was gelukkig als kind en ik vind het onrechtvaardig om daar je hele leven voor gestraft te worden. (De Tijd, 1983)

2 Ik geloof dat ik tussen mijn twintigste en mijn dertigste maar twee dagen bewust heb geleefd, want meer herinner ik mij er niet van. (NRC Handelsblad, 2009)

3 Ik heb die “gedichten” met een vriend – die later nog iets moois in de linguïstiek of de tekstwetenschap is geworden, geloof ik – zelf gedrukt in de werkplaats van de drukker van een lokaal sufferdje te Winterswijk. (Mijn eerste boek, 1983)

4 Ik heb de persoon die dat gevouwen blad bezit gezworen dat ik hem hoogstpersoonlijk de strot zou komen afsnijden als hij het aan wie dan ook ter beschikking stelt. (Mijn eerste boek, 1983)

5 Ik heb zelf nooit goed geleerd met emoties om te gaan. (Vrij Nederland, 2001)

6 Ik vind de literatuur niet de aangewezen plek om je gevoelens op tafel te gooien. (Vrij Nederland, 1977)

7 Ik begon als een arme, marginale dichter, die de dingen mooi kon zeggen, maar niet echt werd stukgelezen. (De Groene Amsterdammer, 1993)

8 Ik geloof dat al mijn poëzie in mijn hele leven iets van 325 gulden heeft opgebracht. (Het Parool, 1997)

9 Ik wilde een bloemlezing maken die ik zelf gehad zou willen hebben op de middelbare school. (Poëziekrant, 2002)

10 Ik weet nu ook dat de gedichten van Anna Bijns zo mooi zijn omdat ze prachtig kan schelden en ze óók nog ergens over gaan. (Het Parool, 1994)

11 Ik moet toegeven dat ik heel hoge eisen aan de vriendschap stel, en er ook heel lang over heb gedaan om iets van mijn desillusie prijs te geven. (Vrij Nederland, 2004)

12 Ik ben er nu eenmaal van overtuigd dat alle mensen die aardig tegen mij zijn, zodra ik hun mijn rug toekeer, onaardige dingen over mij vertellen. (Trouw, 2001)

13 Ik denk dat je dat idee van het toneelspel, het masker, alleen maar kunt begrijpen binnen het hele kader van de homoseksualiteit. (De Tijd, 1983)

14 Ik heb geen speciale solidariteitsdrang met andere homoseksuelen, want ik denk niet dat er iets te verdedigen valt. (HP/De Tijd, 1997)

15 Ik vind dat heteroseksuelen hun geluk wel eens wat minder ostentatief zouden kunnen beleven. (Vrij Nederland, 2001)

16 Ik lijk een vrolijke Frans, maar ik ben niet iemand die vol dankbaarheid een gat in de lucht springt omdat-ie ooit op de wereld is gezet. (Rails, 1996)

17 Ik ben depressief van aard, maar toch ook vrolijk en goedgemutst. (Rails, 1996)

18 Ik zal er niet smalend over doen, maar ik heb nog nooit een transcendentale of religieuze aanvechting gehad. (Trouw, 2001)

19 Ik heb er niets op tegen dat eenvoudige mensen zich aan het geloof overgeven, ik heb er wat tegen als mensen die beter zouden moeten weten dat doen. (HP/De Tijd, 1997)

20 Ik ben meer revolutionair dan de revolutionairen, maar ik ben huiverig voor alles wat met meer dan drie mensen plaatsvindt. (De Volkskrant, 1969)

21 Ik zie geen hoop voor de wereld en dat heeft mij er gelukkig altijd voor behoed om in het socialisme of dergelijke onzin te geloven. (NRC Handelsblad, 1990)

22 Ik heb heel lang geloofd dat de PVDA deed alsof, voordat ik besefte dat het echte ploerten waren. (HP/De Tijd, 1993)

23 Ik ben er niet trots op ergens geen verstand van te hebben, maar bij politiek lijkt het me een pluspunt. (Haagse Post, 1986)

24 Ik wantrouw te allen tijde en op elke plek iedere politicus, plus zijn familie tot in de vierentwintigste graad. (Meandermagazine.net, 2007)

25 Ik maak niet meer dan vijf gedichten per jaar. (De Volkskrant, 1969)

26 Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik die gedichten niet schrijf, maar dat als ik eenmaal aan het schrijven ben, het gedicht zijn eigen wetten dicteert. (Awater, 2004)

27 Ik vind het niet erg om te werken, maar ik vind het wel erg om collega’s te zien die lekker met een strootje in de mond in de zon liggen, omdat ze niet veel meer hoeven te doen dan elke twee jaar een bundeltje te publiceren. (NRC Handelsblad, 2009)

28 Ik heb altijd de sterke behoefte gehad om mezelf te redden. (Haagse Post, 1978)

29 Ik praat met ontzag over produceren, omdat ik zelf een lui schrijver ben, die heel moeilijk aan het werk komt. (Elsevier, 1989)

30 Ik kan erg hard en efficiënt werken, maar het is natuurlijk verstandiger om te zeggen dat ik er veertien jaar over gedaan heb. (De Volkskrant, 1986)

31 Ik vertaal liever wat oudere teksten, omdat je dan archeologie kunt bedrijven. (Vrij Nederland, 1988)

32 Ik heb er geen moeite mee om het middelpunt te zijn, vind het zelfs wel prettig, maar dat wordt tegelijkertijd sterk gecompenseerd door een verlangen naar onzichtbaarheid. (Vrij Nederland, 2001)

33 Ik ben geen notoire vreemdganger, maar ook geen brave Jacob. (Vrij Nederland, 2001)

34 Ik ben zelf een trouw type, maar ik zou dat van niemand willen eisen en ik zou het ook niet meteen als een voordeel willen zien. (Trouw, 2001)

35 Ik weet immers heel goed dat je in het openbaar steeds de schijn moet wekken dat je openhartig bent terwijl je in feite niks zegt. (NRC Handelsblad, 1990)

36 Ik begrijp niet waarom het zo lang duurde voordat ik Portugal leerde kennen, want ik was al vanaf het eerste moment dat ik hier kwam, verliefd op dit land. (Vrij Nederland, 1985)

37 Ik ben nooit als verbitterde balling vertrokken. (Trouw, 1994)

38 Ik heb nooit een bestseller geschreven, dus die zevenhonderdvijftig gulden ’s jaars die ik het Koninkrijk tekort doe, betalen we ruimschoots terug in parkeerbonnen tijdens de maanden dat we in Nederland zijn. (NRC Handelsblad, 1990)

39 Ik hoop alleen dat ik er vrolijk onder zal blijven als lepra of communistische toestanden mijn vertrek noodzakelijk maken, en dat ik op tweehoog in Amsterdam even welgemoed van mijn speenvarkens zal genieten. (Vrij Nederland, 1985)

40 Ik zal in Amsterdam altijd een buitenstaander blijven; anders zou ik me ook niet op mijn gemak voelen. (Het Parool, 1997)

41 Ik ben dol op roddelen. (Trouw, 2001)

42 Ik denk dat Nederlanders elk gebrek aan onbeschoftheid als iets hoogst onnatuurlijks ervaren en daarvan schrikken. (Vrij Nederland, 1985)

43 Ik denk zo erg onnederlands. (Vrij Nederland, 1977)

44 Ik heb altijd een enorme ouderwetse drang om een mooi gedicht te schrijven; gedichten behoeven voor mij niets te zijn, behalve mooi. (Haagse Post, 1978)

45 Ik heb weinig op met de nostalgische, traditionele vormvastheid, met dichters die doen of er een eeuwlang niets in de poëzie is gebeurd. (Loewak.nl, 2009)

46 Ik ben misschien meer door de jaren twintig en door de expressionisten beïnvloed dan door Piet Paaltjens of welke 19e-eeuwer ook. (Dichters. Interviews., 1980)

47 Ik zou alle dichters, beginnend of gevorderd, het brengen van boodschappen willen afraden. (Loewak.nl,2009)

Gerrit Komrij en clavecimbel (foto: Dolf Verlinden)

48 Ik vind dat je van principes niet weer principes moet gaan maken. (Elsevier, 1989)

49 Ik ben er voor om óveral achter te staan, en ben er vooral achter dat ik nergens voor sta. (Dichters.Interviews., 1980)

50 Ik zweef meer tussen epicurisme en hypochondrie. (Vrij Nederland, 1985)

51 Ik haat ruzies, allemaal tijdverlies dat het epicurisme in de weg zit. (Haagse Post, 1986)

52 Ik ben een misantroop die dol is op mensen. (Vrij Nederland, 2001)

53 Ik hou niet van schelden, maar ik heb het nodig, als een soort zelfreiniging. (Vrij Nederland, 2004)

54 Ik onthoud nooit wat ik over andere mensen schrijf. (HP/De Tijd, 1997)

55 Ik ben ook opgehouden, heel stilletjes weliswaar, met het schrijven van literaire kritieken op het moment dat ik de eerste schrijvers leerde kennen. (De Tijd, 1983)

56 Ik streef niets na, ik wil ook niets veranderen, hooguit bezit ik een existentiële angst: waarom zijn niet alle mensen zo aardig als ik? (Trouw, 1994)

57 Ik vind dat ik zelf ook geen gedichten kan schrijven, maar er zijn zoveel mensen die zeggen dat ik het wèl kan. (Dichters. Interviews., 1980)

58 Ik ken genoeg schrijvers die al jaren op de P.C. Hooftprijs zitten te wachten – breek me de bek niet open – maar heb er zelf tevoren geen moment bij stil gestaan. (De Volkskrant, 1993)

59 Ik hoor niet bij een literaire school, ik zit niet in jury’s, ik heb alle prijzen al per ongeluk gehad, dus eh… (Het Parool, 1997)

60 Ik heb al vijftien jaar geen prijs gehad. (NRC Handelsblad, 2009)

61 Ik voel me door de paar jaar dat ik – ik krijg het woord bijna niet meer over mijn lippen – Dichter des Vaderlands ben niet gecompromitteerd. (Awater, 2004)

62 Ik ben altijd erg bang geweest voor een zwijgende meerderheid die ineens een stem krijgt, en daar zitten we nu middenin. (Vrij Nederland, 2012)

63 Ik heb eigenlijk nog wel voor een jaar of zestig werk. (NRC Handelsblad, 2009)

64 Ik heb precies in m’n hoofd wat ik tot m’n dood wil schrijven, dat is allemaal dus al klaar, het enige is: ik moet het alleen nog af en toe schrijven, in stukjes, omdat ik het niet allemaal tegelijk kan. (Haagse Post, 1978)

65 Ik hoop te sterven als iemand met het mooiste verleden dat denkbaar is. (Vrij Nederland, 1977)

66 Ik sta pas aan het begin van een speurtocht naar mezelf, ik snap er helemaal niets van. (Vrij Nederland, 2004)

67 Ik geniet nog, maar ik voel wel dat ik er bijtijds uitstap. (Vrij Nederland, 2012)

68 Ik wil in mijn leven eigenlijk zoveel doen dat buiten mij de hele Nederlandse literatuur kan worden afgeschaft, en dat er – als ze dat gedaan hebben – toch nog een complete Nederlandse literatuur overblijft. (Dichters. Interviews., 1980)