Wie gelooft een fraudeur?

Een stelletje is op reis in Mexico. Zij wil zwemmen in de rivier, hij ziet het niet zitten vanwege de stroming. Hij blijft achter op de kant, terwijl zij in de rivier zwemt. Ze krijgt gezelschap van anderen. Nu staat hij niet meer eenzaam op de kant, hij wordt geflankeerd door een vrouw die eveneens de rivier niet in wil. De zwemmers proberen de achterblijvers over te halen om in het water te komen. Hij wil zich niet laten kennen, hij wil zijn angst niet tonen en springt alsnog in de rivier. Nu heeft ook de vrouw geen keus, nu moet ze wel. Ze springt in de rivier. Alleen: ze kan niet zwemmen en wordt meegesleurd door de stroming. Ze zal het niet overleven.

Dit verhaal vertelt Cyrus aan Adam, dichter en ik-verteller van Leaving the Atocha Station, de fantastische debuutroman van Ben Lerner. Een intelligente en beklemmende roman die draait om oprechtheid en authenticiteit. Met andere woorden: trouw zijn aan jezelf, geen keuzes maken of handelen met in je achterhoofd wat anderen hiervan zullen vinden of denken. Het is moediger om je zwakte te tonen, dan je zwakte te maskeren en een sprong in een rivier te wagen zonder dat je kunt zwemmen.

Adam Gordon is alles behalve oprecht en authentiek. Hij is dichter en ontving een beurs om tijdelijk te wonen en te werken in Madrid. Adam is een fraudeur: ‘I was a violent, bipolar, compulsive liar.’ In de hedendaagse literatuur heeft Adam een verwant in de ik-verteller van David Foster Wallace’ korte verhaal ‘Good Old Neon’, die zijn relaas begint met de volgende woorden: ‘My whole life I’ve been a fraud. I’m not exaggerating. Pretty much all I’ve ever done all the time is try to create a certain impression of me in other people.’

Dat is ook wat Adam doet. Hij creëert impressies van zichzelf, opdat anderen hem sympathiek, aardig of interessant vinden. Als hij alleen is maakt Adam nooit aantekeningen in zijn notitieboekje. Daarentegen: is zijn vriendin Isabel in de buurt, dan veinst hij inspiratie die zij opwekt door haar aanwezigheid.

Tegen de vrouwen Isabel en Teresa vertelt hij dat zijn moeder is overleden om sympathie bij ze op te wekken. Dan wordt Adam getroffen door de ‘fraudulence paradox’, een ontdekking van zijn partner in fraude, de ik-verteller van ‘Good Old Neon’:

The fraudulence paradox was that the more time and effort you put into trying to appear impressive or attractive to other people, the less impressive or attractive you felt like, the harder you tried to convey an impressive or likable image of yourself so that other people wouldn’t find out what a hollow, fraudulent person you really were.

Ofschoon zijn moeder niet dood is, ze is ongeneselijk ziek. Hij zei dat ze dood was, om te oefenen. Ook dit is niet waar, zijn moeder leeft en is kerngezond. Dus zegt hij dat zijn vriendelijke en liefdevolle vader een fascist is. Ook niet waar.

Hij is verdwaald in de wereld, alsook in zijn eigen leven. Zijn strijd is de strijd tegen de frauduleuze paradox, want frauderen sticht geen liefde. Maar hoe betrouwbaar is een verteller die opbiecht dat hij een pathologische leugenaar is? ‘Maybe only my fraudulence was fraudulent.’ Misschien. Desalniettemin is zijn vertellen een schreeuw van wanhoop om uit de gevangenis van de frauduleuze paradox te geraken.

Adam houdt afstand van zichzelf. Bij paniekaanvallen en angstaanvallen lost deze afstand op. Vandaar dat hij veelvuldig blowt en drinkt om deze afstand te bewaren, gecombineerd met tranquillizers. Zijn grootste angst, is de angst voor zijn werkelijke ‘ik’. Niets is voor Adam angstaanjagender dan te zien wie hij werkelijk is. Zijn onechtheid en onoprechtheid is een keuze voor het minst angstwekkende.

Op 11 maart 2004 pleegt Al Qaida een aanslag in Madrid. Nu worden de gevolgen van zijn fraude pijnlijk zichtbaar. Het enige wat hij eigenlijk wil is naar Teresa, het meisje waar hij gevoelens voor heeft. Hoe echt of geveinsd deze ook mogen zijn, we weten het niet, Adam bedriegt zichzelf ook.

But then I said to myself that history was being made and that I needed to be with Spaniards to experience it; I should at least try to find Arturo. I knew I was only elaborating an excuse to see Teresa. I tried to justify my pettiness by meditating on the relation of the personal to the historical but my meditations did not go far; I stood, absently checked my pockets for tranquilizers, and began to walk quickly through the thickening dusk.

Zodra hij zich bewust wordt van zijn eigen bedrog, zijn geveinsde motieven, neemt de afstand tot wie hij werkelijk is af. De kalmeringsmiddelen zijn er om de kloof in tact te houden. De fraude omhulst Adam als een glazen stolp, contact met de wereld, zelfs na zo’n gruwelijke gebeurtenis in Madrid, is uitgesloten. Tussen Adam en wereld staat hijzelf.

‘Poetry makes nothing happen,’ dichtte W.H. Auden in het gedicht ‘In Memory of W.B. Yeats’. Deze woorden citeert Adam als ware het zijn eigen woorden. Als poëzie niets laat gebeuren, waarom zou je nog dichten? Waarom zou ik nog gedichten schrijven als poëzie niets laat gebeuren, vraagt hij zich af.

And yet when I imagined the total victory of those other things over poetry, when I imagined, with a sinking feeling, a world without even the terrible excuses for poems that kept faith in the virtual possibilities of the medium (…) then I intuited an inestimable loss, a loss not of artworks but of art, and therefore infinite, the total triumph of the actual, and I realized that in such a world, I would swallow a bottle of white pills.

Nee, poëzie laat niets gebeuren; het stopt geen oorlogen; het zorgt niet voor vrede; het vermindert niet de armoede in de wereld, nee, niets van dit alles. Poëzie brengt wel een ervaring teweeg, en tijdens het lezen van een gedicht van John Ashbery legt Adam de functie van poëzie in onze gemedieerde wereld uit:

The best Ashbery poems, I thought, although not in these words, describe what it’s like to read an Ashbery poem; his poems refer to how their reference evanesces. And when you read about your reading in the time of your reading, mediacy is experienced immediately. (…) But by reflecting your reading, Ashbery’s poems allow you to attend your attention, to experience your experience, thereby enabling a strange kind of presence.’

Het is de uitleg van poëzie als een authentieke ervaring in een wereld vol kunstmatigheid waarin bijkans elke ervaring is gemedieerd door de tussenkomst van technologische apparaten. Telkens vragen mensen wat voor ‘soort’ gedichten hij schrijft. In een gesprek over poëzie zegt hij: ‘I, too, dislike it’. Hij zegt het tegen zijn gesprekspartners, die erover heen praten. Eveneens zijn deze woorden niet van Adam, het is de beginregel van het gedicht ‘Poetry’ van Marianne Moore:

I, too, dislike it.
Reading it, however, with a perfect contempt for it, one discovers in
it, after all, a place for the genuine.

Het schrijven van gedichten is niet zinloos, poëzie is een plaats voor oprechtheid. In zijn poëzie is Adam oprecht. ‘Not that poems were about anything’, zegt hij herhaaldelijk. Een gedicht gaat niet over iets, het realiseert een vreemdsoortige ervaring van het heden doordat ‘mediacy is experienced immediately’. Is in dit onpoëtische tijdperk, poëzie de verlossing van machtige invloed die het kunstmatige en de technologie in de huidige wereld hebben op onze ervaringen? Een plaats voor oprechtheid en authenticiteit? Wel volgens Adam Gordon. Maar wie gelooft een fraudeur?

Koen Schouwenburg

Ben Lerner – Leaving the Atocha Station. Granta, 182 blz. € 22,-. De vertaling verschijnt in september bij uitgeverij Atlas-Contact.