Maar hoe deed je zoiets, het kind spelen? Als je vorige moeder al op je vijfde verjaardag verzuchtte dat ze zo vreselijk verschrikkelijk graag een reis wilde maken in haar eentje, ver hoefde het niet te zijn, als ze maar eens alleen was, maar ja, ging niet, omdat ooit op het strand een engerd een praatje met haar was begonnen, een Zweed of een Noor. Of een Deen.

Ik slenterde naar Hildegard onder haar parasol en deed mijn best de zoon te zijn, de zoon die braaf plaatsnam naast haar op de tuinbank met sierkussens. Prettig voor je billen misschien, maar door de afbeeldingen van elfjes en feeën gingen je nagels vanzelf kerfjes maken, scheurtjes, in die roze namaakvleugels.

Hildegard deed geloof ik alsof ze het niet merkte. Glimlachend zei ze: ‘Je vader heeft het opeens weer druk. Al zijn herinneringen moeten op papier. Dankzij jou. Hoe vind je hem?’

‘Leuk,’ zei ik.

‘Leuk?’ Ze schakelde over op een fluistertoon. ‘Dat zou nu niet meteen het eerste zijn wat bij mij opkwam. Ik zou eerder zeggen…’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ach, hij kan er niets aan doen.’

Daarna viel ze stil. Onmiddellijk begonnen de krekels weer met hun getsjirp.

‘Iedereen heeft wel wat,’ zei ik snel. Die zin kwam van een begeleider, een bejaarde ex-balletdanser, die speciaal was aangesteld voor de moeilijke gevallen. Meestal zweeg ik maar zo’n beetje, terwijl hij lange verhalen hield over schuld en boete. Dat je niemand mag veroordelen, ook een moordenaar niet. Dat elk levend wezen recht heeft op begrip of zoiets.

‘Kan wel zijn,’ zei Hildegard, ‘dat iedereen wat heeft, maar je vader heeft meer dan alleen maar wat. Wees in elk geval aardig voor hem, ook als hij niks terugzegt. Zou dat lukken?’

Ik knikte.

‘Bij mij is het anders, ik ben meer van de gesprekken. Al beweert je vader dat de wereld er een stuk beter aan toe zou zijn met mensen die kunnen zwijgen. Waarna ik roep: maar je moet toch met elkaar praten? Om de dingen te begrijpen? Dat schrijven van je, wat heeft dat nou met waarheid te maken? Tenminste, als je daar belang aan hecht…’ Ze stak een sigaret aan. ‘Vind je het geleuter? Je kijkt alsof je in slaap valt. Of komt het door die pil? Laten we het ergens anders over hebben. Over jou. Zullen we het erop houden dat je even weg was, en nu weer terug bent, veilig thuis?’

‘Oké,’ zei ik. Voor mijn part was ik terug. En uit haar buik gekomen, een buik die me onderdak gegund had en niet al stiekem fantaseerde over reisjes alleen. Een reset in mijn kop. Mijn eerste 10 jaar was er goed voor me gezorgd, daarna zat ik in een vakantieoord met Neil, en nu was alles weer normaal. En hoefde ik me niet langer bezig te houden met een vorige moeder. Of een Viking.

Hildegards arm strekte zich uit. Even dacht ik dat ze een klap ging uitdelen, ik had inmiddels dat mooie kussen van haar gemold, een en al scheur, de voering kwam eruit. Maar haar hand verdween onder de bank om iets op te rapen. Een vlaggetje van gisteren. Welkom lieve Silvio. Ze zwaaide ermee, en toen ik lang genoeg had geknikt schoof ze het tussen de spijlen van de omheining.

‘Dat hek, ’t is maar hoe je het bekijkt.’ Ze glimlachte. ‘Ik denk altijd: de mensen aan de andere kant zitten opgesloten, niet wij. Toch? Trouwens, we moeten hoognodig je nagels knippen.’

Gerard van Emmerik