Literatuur is heilig

Salman Rushdie werd bekend met de wervelende roman Midnight’s Childern (1980). Wereldberoemd werd hij acht jaar later met de roman The Satanic Verses. Vanwege deze roman moest Rushdie dood van Ayathollah Khomeini, omdat hij hierin de Islam en haar profeet beledigde. Valentijnsdag, 14 februari 1989 was het begin van Rushdie’s onderduikperiode. Over deze jaren verscheen de autobiografie Joseph Anton.

Met zevenmijlslaarzen behandelt Rushdie de jaren voor de fatwa. Zijn emigratie naar Engeland, zijn school- en studietijd, het begin van zijn schrijverschap en zijn eerste huwelijk waar zijn zoon Zafar uit voortkwam. In deze jaren was zijn vrijheid niet meer dan een vanzelfsprekendheid.

Joseph Anton is geschreven in de derde persoon enkelvoud, alsof Rushdie wil aantonen dat de ‘hij’ in het boek, niet hijzelf is. De schrijver, vader en echtgenoot Salman Rushdie werd iemand anders. Onvrijwillig werd hij Joseph Anton (zijn onderduiknaam: de voornamen van de schrijvers Conrad en Tsjechov). Niet voor niets citeert hij een zin die herhaaldelijk voorkomt in Midnight’s Childern: ‘Most of what matters in our lives takes place in our absence.’

Joseph Anton is een vermakelijk en interessant boek. Vermakelijk vanwege de thrillerachtige elementen van het gevaar dat op de loer ligt en de vele ontmoetingen met beroemde schrijvers, politici en rocksterren. Het is interessant om te lezen hoe de Britse samenleving en politiek aankeek tegen een schrijver die met de dood werd bedreigd vanwege een roman. Maar Joseph Anton is ook een belangrijk document vanwege de reflectie over vrijheid, een belangrijk democratisch principe.

Veel van de vertelde gebeurtenissen, ervaringen en gevoelens zijn niet te controleren, een schrijver van een autobiografie heeft altijd een motief.  Enerzijds is Joseph Anton een publieke afrekening met zijn vijanden (en allemachtig wat waren dat er veel) en anderzijds maakt het boek de gevangenschap duidelijk waarin Rushdie zat, want we moeten ons niet vergissen: ‘A comfortable prison was still a prison.’

Er zijn momenten waarbij Rushdie minder eerlijk en oprecht terugkijkt. Rushdie is soms iets té nobel, want hij claimt herhaaldelijk dat het hem niet gaat om zijn eigen vrijheid. Zijn gevecht is de strijd voor vrijheid van alle kunstenaars en schrijvers en met name diegenen die monddood worden gemaakt. Daarnaast worden de fouten die anderen maken breed uitgemeten terwijl zijn eigen misstappen soms summier worden afgehandeld. Daarentegen weet Ruhsdie van zichzelf dat hij geen makkelijke man is en er zijn dan ook genoeg momenten dat Rushdie zichzelf niet spaart.

Rushdie vertelt over zijn mislukte huwelijken, de invloed van zijn onderduiktijd op zijn zoontje en de verbale gevechten die hij voert met zijn tegenstanders en de hoogste bazen van de geheime diensten die weinig flexibel en meewerkend zijn. Sommige lieden van de geheime diensten vinden dat Rushdie het niet verdiende beveiligd te worden (Rushdie is daarentegen alleen maar lovend over de leden van zijn directe beveiligingsteam). Want was het niet zijn eigen schuld? Riep hij de woede niet over zichzelf af door de profeet Mohammed de demoniserende, duivelse naam Mahound te noemen? Deed hij het het niet expres, om aandacht en roem te verwerven? In zijn eerste verweer ‘In Good Faith’ (opgenomen in de essaybundel Imaginary Homelands) schrijft Rushdie: ‘He did it on purpose is one of the strangest accusations ever levelled at a writer. Of course I did it on purpose. The question is, and it is what I have tried to answer: what is the “it” that I did?’ De Britse pers en conservatieve Britse parlementariërs trachtten niet een antwoord te vinden op deze vraag, ze wilden antwoord op de vraag wat die hele beveiligingsoperatie  kostte. De regering deed nauwelijks iets aan de fatwa. Het was niet de bedoeling dat er inkomsten werden misgelopen of dat de relaties met de moslimlanden verslechterden vanwege principes. Vrijheid, ‘it is taken: never given’, schrijft Ruhsdie in het essay ‘In Good Faith’. In hetzelfde essay schrijft hij:

What is freedom of expression? Without the freedom to offend, it ceases to exist. Without the freedom to challenge, even to satirize all orthodoxies, including religious orthodoxies, it ceases to exist. Language and the imagination cannot be imprisoned, or art will die, and with it, a little of what makes us human.

Rushdie is verbaasd dat hij wordt beschouwd als een vijand van de Islam. ‘He was after all from an Indian Muslim family,’ schrijft hij in Joseph Anton. ‘That was the truth. His parents might not have been religious but much of his family had been. (…) He was not an enemy. He was a friend. A skeptical, even a dissident friend, but a friend nevertheless.’ Daar dacht het Iraanse regime anders over: het bedrag dat op zijn hoofd stond werd met de jaren groter. In tegenstelling tot de Britten, maakte Iran zich geen zorgen om geld. Het is ook verbazingwekkend dat sommige bekende kunstenaars, schrijvers en academici vonden dat Rushdie te ver was gegaan. Cat Stevens was voor de fatwa van Khomeini. John lé Carre was eveneens een tegenstander van Rushdie in die jaren, net zoals de schrijver John Berger. En Rushdie kon ook niet rekenen op de sympathie van de dichters en Nobelprijswinnaars Derek Walcott en Joseph Brodsky en de schrijver Kinsley Amis, de vader van zijn goede vriend Martin Amis.

Iets over de helft van de autobiografie neemt de intensiviteit af door de monotomie van de vertelling. De episoden beginnen op elkaar te lijken: de strubbelingen van zijn zoontje Zafar, de relationele problemen met zijn ex-vrouwen, de woordenwisselingen met de bestuurders van de beveiligingsdiensten, de gevechten met zijn tegenstanders – zowel moslims als niet-moslims – en de gevechten met zijn uitgevers. Het is een kanttekening bij een verder goed geschreven en uitermate onderhoudende autobiografie. Het is een autobiografie van belang: opdat we niet vergeten dat de Italiaanse vertaler van de Verses is neergestoken in zijn eigen huis, dat de Noorse uitgever is neergeschoten en dat de Japanse vertaler is vermoord. En dat allemaal om een roman.

In zijn essay ‘Is nothing sacred?’ schrijft Rushdie over het belang van vrijheid. Niets is heilig, dacht Rushdie, maar na de fatwa twijfelt hij. Aan het einde van zijn essay – een toespraak die Harold Pinter uitsprak omdat Rushdie vanwege veiligheidsredenen niet kon komen, stelt hij:

Literature is the one place in any society where, within the secrecy of our own heads, we can hear voices talking about everything in every possible way. The reason for ensuring that that privileged arena is preserved is not that writers want the absolute freedom to say and do whatever they please. It is that we, all of us, readers and writers and citizens and generals and godmen, need that little, unimportant-looking room. We do not need to call it sacred, but we do need to remember that it is necessary.

Elke pagina van Joseph Anton herinnert ons aan het idee dat literatuur niet heilig is, maar we moeten wel onthouden dat het noodzakelijk is dat schrijvers in hun boeken kunnen zeggen wat ze willen.

Koen Schouwenburg

Salman Rushdie – Joseph Anton. A Memoir, Jonathan Cape, London. 636 blz. € 25,95.

Vertaald door Martine Vosmaer, Els van der Pluijm en Karina van Santen. Atlas Contact, Amsterdam. 704 blz. € 24,95