Kijken, niet kopen

Een interview in een intieme club in Rotterdam. ‘Je moet wel een paar literaire anekdotes vertellen,’ drukte de presentator van tevoren op het hart van uw inktslaaf. Die bekwam net van een pijn in zijn torso, overduidelijk niet afkomstig van een spier. Of was het die ene links van het midden in de borst waar je direct aan denkt, die gewetenloze pomper die men allerlei gevoelens toedicht? Enfin, de organisatie vraagt en de wereld om uw inktslaaf heen draait zijn verhaaltjes af. Onder het motto ‘je zult maar misgrijpen’ had hij een buitenmaat weekendtas gevuld met talloze boekwerken. Het perron van station Amsterdam-Zuid. Een darrende jongeman zag zijn kans schoon en greep de hengsels van de weekendtas vast met de bedoeling om het op een lopen te zetten. Ach gut, je zal maar literatuurverslaafd zijn. Uw inktslaaf maakte zich niet druk, hij had nog véél meer in zijn voorraadgewelven: het kerkhof der vergeten boeken. Nog geen anderhalve meter verder donderde het bezige bijtje achterwaarts op het beton. Junkiespiertjes. Hij had niet gerekend op ruim vijftig kilo papierwerk. Maar goed ook want plots realiseerde de inktslaaf zich dat hij ook zijn nieuwe prothese in de tas had geduwd: de slimme telefoon waarop zijn presentatie staat.

Drieëndertig jaar zwerft uw inktslaaf al zwaarbepakt langs velden en wegen. Een anekdote uit de oude boekendoos. De jaren tachtig. Uw inktslaaf stond klaar om samen met Boudewijn Büch en Gerrit Komrij een stukje onvervalste Amsterdamse tegencultuur te brengen in een leeszaal in Apeldoorn. De auto volgepakt met nieuw werk. De bibliothecaresse leidde de heren met rode konen door een nauwe gang, door klapdeur na klapdeur en sloeg af naar een kantoortje dat zich achter een in onbruik geraakte garderobe bevond. Aan de kapstok hing ter illustratie van de droefheid een achtergebleven vest, mode jaren zestig. ‘Stom genoeg heb ik de mooiste boeken thuisgelaten,’ zei uitgever dezes tegen Boudewijn. ‘Ik weet toch zeker dat ik ze heb ingepakt.’ Na een uur stond de organisatrice in de deuropening. ‘Ik vrees dat de bezoekers na de lezing en de koffie zijn vertrokken. Waarschijnlijk heb ik niet goed duidelijk gemaakt dat jullie hier zitten.’ Teruggekeerd bij de opslagplaats greep uw inktslaaf naar zijn borst. Een onbedaarlijke hinniklach. Voor de deur stonden de kennelijk in de ochtend door hem vergeten dozen. Onaangeroerd, behalve door een verfrissend buitje. De omslagen van de bovenste boeken uitnodigend omgekruld. ‘Een keurige buurt,’ zei Boudewijn. ‘Ook hier is niemand meer geïnteresseerd in literatuur.’

In Rotterdam was uw inktslaaf de uitsmijter. De zaal was in een opperbeste stemming na een boek over tante Leen en een bekende Rotterdamse volkszanger. Op het eerste gezicht een lastige opgave om de lachers op je hand te houden. Een vliegende start met de anekdote over de weekendtas en daaroverheen, pats, boem, de wereldliteratuur: het kussengevecht met Herta Müller, de spelonken van het huis van Carlos Ruiz Zafón en de woeste hond van Václav Havel en John Irving. Na afloop veel kijken, maar niet kopen. Een collega uit het vak, een Free Musketier, sprak uw inktslaaf aan. ‘Ja, u bent al ietsjes verder.’ Het is mijn beroep, mijn lijdensweg, schreeuwde het binnen in de borstkas van uw inktslaaf terwijl hij zijn neutrale gezicht behield.

‘Kunt u mij zeggen of er bij aankomst op Schiphol nog een trein naar Amsterdam Zuid gaat?’ vroeg uw inktslaaf aan de conducteur van de eerste nachttrein. ‘Hoe moet ik dat weten. Jij wil toch die kant uit.’ Op zijn revers een speldje van Sparta.

Guus Bauer