Kersttrol

Ik geloof niet dat de kerstvieringen in mijn jeugd een uitgesproken christelijk karakter hadden. Ik ben welgeteld één keer naar de nachtmis geweest met mijn Nieuw-Apostolische vriend Bianco. Van de preek herinner ik me niks. Alleen de samenzang (waar ik niet aan mee kon doen), de chocolademelk en de krentenbollen zijn me bijgebleven. Een blije familie van gelovigen die zingend de verjaardag van de Verlosser vierde. Kwam daar thuis eens om! De kruitdamp op het slagveld van de ontkerstening was bij ons in de familie nog niet helemaal opgetrokken. Ik had nog twee diepgelovige oma’s en evenzoveel devote tantes. Mijn moeder was altijd wel te porren voor een levensbeschouwelijk gesprek. Discussies over het bestaan van een opperwezen ging ze nooit uit de weg. Maar ik geloof niet dat ze tussen het schillen van de stoofperen en het braden van de onvermijdelijke (en heerlijke) kip veel tijd had om met mij te reflecteren over de kerstgedachte. Ik heb dat nooit als een gemis ervaren. Je kunt de goddelijke afstamming van de Messias betwisten, maar in mijn jeugd scheen het licht van de Heer in afgezwakte vorm nog wel degelijk door denkbeeldig besneeuwde raampjes de huiskamer in. En ik denk dat dat voor de meeste niet-kerkelijke gezinnen in de jaren zestig en zeventig gold. Zoals het al of niet bestaan van de goede Sint nooit een bedreiging was voor het wezen van pakjesavond, zo bleef het kerstfeest ook zonder oprecht geloof in de geboorte van Christus een belangrijk moment in het jaar. Een moment van (kuch) bezinning en dappere pogingen tot tijdelijke naastenliefde.

Dat gaat natuurlijk maar een poosje goed. Als je alle ballast die het geloof in een opperwezen met zich meebrengt overboord mikt en je uitsluitend concentreert op die momenten waar Albert Heijn een Allerhande-special aan wijdt, verworden de christelijke feestdagen vanzelf tot lege rituelen. Ik haal in dit verband altijd graag de Nijmeegse hoogleraar geschiedenis aan die de kennis van zijn studenten aan het begin van het eerste jaar testte met (onder andere) de vraag: ‘wat vieren we met Pasen?’ Het antwoord van een van de studenten luidde: ‘iets met eieren.’ Het zou me niet verbazen als er inmiddels ook studenten zijn die op de vraag ‘wat vieren we met Kerstmis?’ antwoorden: ‘Iets op een bedje van rucola’ of ‘de geboorte van Jamie Oliver’. Ik vind daar natuurlijk van alles van, maar zal u mijn meningen daarover besparen. Uit naastenliefde, maar ook uit lichte wanhoop. Want ik weet ook niet hoe het anders zou moeten. Voor de broodnodige sociale cohesie kun je nou eenmaal moeilijk zonder gemeenschappelijk beleefd feestgedruis.

Ongeveer een jaar geleden las ik ‘Religie voor atheïsten’ van Alain de Botton. Ik vond het een irritant geval filosofietje-met-een-rietje, hoewel de grondgedachte me wel aanstond: het is zonde om alle religieuze rituelen overboord te gooien, ook al geloof je niet in het bestaan van een hogere macht. Ik heb iemand gekend die geen kerstboom mocht, omdat zijn moeder zei dat het een heidens symbool was. Nu, dertig jaar later, denk ik: heidens of niet, het was tenminste een symbool. Het schandalig dure, scheefgegroeide scharminkel dat ik vorige week in het gezelschap van mijn zoons kocht, is ook een symbool. Een symbool met een kluit. Iets dat wortelt in mijn jeugd en verwijst naar een traditie die voorbij de collectieve familieherinnering reikt. Er hangen ballen in, die ook in het geboortehuis van mijn moeder het kaarslicht weerkaatsten. Elk jaar valt er iets kapot, elk jaar komt er iets nieuws bij. Een levende traditie, wat u zegt. En een conversation piece als excuus om de familieverhalen levend te houden. Van mij mag daar ook best een moppie evangelie light bij, uit de bijbel die mijn vader kreeg bij het afscheid van de zondagsschool in 1942. Bij het optuigen van de boom ben ik me er (hier zalvend, plechtig en zacht galmend spreken) elk jaar weer van bewust dat ik wortels heb, dat ik geen tumbleweed ben die maar wat rondtolt op de luimen van de wind. Dat de kersttrol waar ik (sinds mijn zevende) zo aan gehecht ben ooit onder de stampende laarsjes van een van mijn kleinkinderen zal sneuvelen: ik heb er vrede mee. Tegen die tijd hangen mijn zoons hun kerstverhalen op aan de gedrochtelijke kerstsmurfen die hun vader al vijf jaar met afnemende weerzin onder de boom zet.

Erik Nieuwenhuis