Tussen tuttelaars

Van de dichter en beeldend kunstenaar Chr. J. (Chris) van Geel zullen niet heel veel mensen regels uit het hoofd kennen. Zijn poëzie, die vaak de natuur als decor had, maar handelde over meer dan dat alleen, werd in kleine kring bewonderd. Zijn laatste partner, Elly de Waard, heeft ervoor gezorgd dat het werk niet in de vergetelheid raakte na zijn dood in 1974.

In Ik ben een onderling onverzoenlijk ratjetoe staat een keuze uit de brieven die Van Geel schreef aan vrienden, uitgevers en tuttelaars. Je werd een tuttelaar als je commentaar gaf op en meedacht over de gedichten die Van Geel schreef. De vertaalster Thérèse Cornips, lange tijd zijn vrouw, was een belangrijke tuttelaar voor hem. Het anagram ‘Spinroc’ gebruikte hij als titel voor een van zijn bundels, wat tot grote interpretatiedrift zorgde bij de toenmalige recensenten.

De keuze die Marsha Keja en Jabik Veenbaas maakten uit de hoeveelheid brieven heeft vooral betrekking op het literaire werk van Van Geel. De vroegste brieven hebben ze weggelaten omdat die te oeverloos waren. Pas vanaf het moment dat Van Geel begint te publiceren, halverwege de jaren vijftig, zijn ze interessant. Het is jammer dat je niet kunt zien welke brieven zijn overgeslagen, want Van Geel komt nu over als een man die wel heel erg monomaan bezig is met zijn poëzie. Zelfs als aan het einde van zijn leven zijn huis afbrandt en zijn zoon zelfmoord pleegt, is hij nog steeds bezig met zijn gedichten.

De brieven zelf zijn redelijk onleesbaar. Van Geel springt van de hak op de tak, gaat via associaties naar nieuwe ideeën en maakt gedachten half af. Je bent continu aan het achterhalen wat de brievenschrijver bedoelt met zijn zinnen.

Als kenmerkend voor dit tijdsgewricht is: de werkelijkheid geven in de eenheid van binnen- en buitenleven, de actuele symbool- en oerwaarde van het woord moet door samenspel het leven tot in de duistere hoeken doen doorflitsen, portret maken van psychische realiteit van simultane tijdruimtelijke situaties (ik citeer uit boeken); dan zeg ik: wie nu nog een hoofd heeft, heeft een warhoofd.

Juist ja.

Het beeld van Van Geel dat uit deze brieven oprijst, is niet positief. De dichter is nogal egocentrisch: alles draait om hem en zijn werk. Hij is rancuneus en kleingevoelig als het gaat om subsidies en prijzen. Als hij een toelage krijgt, dan vraagt hij zich af waarom een ander een hogere toelage krijgt. Als iemand een prijs krijgt, vindt hij dat hij eerder aan de beurt was.

Je brief herinnerde mij eraan dat ik nooit een prijs kreeg – niet verontrustend geloof ik. Ik dommel al wat in, voor miskenning moest ik uit een te diep gat omhoog kruipen. (…) Wel verbaas is mij over de lage kwaliteit van bekroond werk en over de slechte smaak van critici en bloemlezers.

Na lezing van deze brieven is het lastiger geworden om zijn werk weer onbevangen te lezen.

Coen Peppelenbos

Chr. J. van Geel – Ik ben een onderling onverzoenlijk ratjetoe. Bezorgd door Marsha Keja en Jabik Veenbaas. Van Oorschot, Amsterdam. 356 blz. € 32,50.

Eerder verschenen in de Leeuwarder Courant, 11 januari 2013.