Bosatlas uit 1939

Mijn beide ouders konden zonder haperen het rijtje Bali, Lombok, Soembawa, Soemba, Flores, Timor uit hun hoofd opzeggen, maar daar hebben we verder nooit wat aan gehad. Een pot Indonesisch zoetzuur en een zakje gedroogde bamimix van conimex, verder ging onze band met Nederlands-Indië niet. Geen tantes die met tranen in hun ogen over Baboe Sini spraken, geen ooms die met weemoed terugdachten aan de lange treinrit van Semarang naar Jogjakarta. De paar woorden Maleis die ik ken, leerde ik van de jongens in de buurt en van een blik voetpoeder dat Joost D. me in 1985 om voor de hand liggende redenen cadeau deed. ‘Bedak, untuk badan, kaki kaki, anak baji’ stond erop. Ik leerde de woorden uit mijn hoofd, omdat een mens nooit genoeg nutteloze kennis kan verzamelen. Bovendien breekt het het ijs als je in het Russisch kunt zeggen: ‘Ze zeggen, burgers, dat de badhuizen in Amerika voortreffelijk zijn’, ‘Ik spreek geen IJslands’ in IJsland of ‘Dank u wel, oude vrouw’ in het Turks.

Bij de buurttoko lukt het me meestal wel om een paar gangbare beleefdheidsfrasen te droppen. Selamat. Terima kasih. Maar als de magnetron niet wordt bediend door de beeldschone, onverschillige jongedame die net zo weinig herinneringen heeft aan de tempo doeloe als ik, begroet haar grootmoeder me voor ik iets kan zeggen met een vlekkeloos ‘goedenavond, heer’. Ik denk dat zij in haar dromen de trein van Semarang naar Jogjakarta nog weleens ziet rijden. Ze zal een jaar of achttien zijn geweest toen mijn vader vanwege dramatische familieomstandigheden de politionele dans ontsprong. Als de dingen anders waren gelopen, had mijn vader, of een van zijn broers die de oorlog wel overleefde, misschien op haar vader moeten schieten. Die verschrikkingen zijn ons bespaard gebleven. Dat maakt het gebrek aan een Indische familietraditie (het fotoalbum met het kapitale familiehuis in Rangkasbitung, de wajangpoppen in de vestibule en het receptenboekje van Baboe Sini) een stuk makkelijker te verteren.*

Toch heb ik op een vreemde manier heimwee naar een plek waar nooit iemand uit mijn familie is geweest. Ik denk dat dat vooral komt door de nostalgische toon in de getuigenissen van degenen die hun jeugd in Nederlands-Indië doorbrachten. ‘Uit het tropische klimaat kwamen we de Hollandse winter binnen. De grauwheid staat me nog bij. Van Indië herinner ik me de kleuren en geuren,’ zegt Helga Ruebsamen ergens in een interview. Mijn vriend J., die in Indië is geboren, vertelde me dat hij een enorme huilbui kreeg toen hij terugkwam in het geboortedorp waar hij verder geen enkele herinnering aan had. Als je niet achter de coulissen kijkt, maar je concentreert op de romantische schoolplaten van ‘Ons Indië’, doemt een paradijselijke wereld op.

In de schoolatlas van mijn vader, een van mijn dierbaarste bezittingen, is Indië nog ‘van ons’. De Flevopolder bestaat nog niet. Er zijn vaste bootverbindingen tussen Amsterdam en Harlingen en Zutfen (sic). Duitsland grenst in het zuiden aan Italië en in het oosten aan Slowakije. Ik blader er regelmatig in, maar gisteren zag ik voor het eerst dat mijn vader hier en daar wat op de kaarten heeft geschreven. Kleine wijzigingen in een onopvallend jongenshandschrift. Geheugensteuntjes. Om onverklaarbare redenen heeft hij op de overzichtskaart van Nederland een driehoekje getekend bij Tilburg (?!). Het strookt niet met het beeld dat ik van mijn vader heb. We hadden niet veel boeken thuis, maar er werd respectvol mee omgegaan. Wat was er in Tilburg? En waarom heeft hij op de kaart van Java de provinciegrenzen van Soerakarta uiterst precies in potlood overgetrokken? Misschien uit dezelfde pure verveling die ik soms voelde tijdens de aardrijkskundeles. Maar mogelijk ook omdat hij als zestienjarige in de grauwe Hollandse winter droomde van de kleuren en geuren van de Indonesische archipel. Ik kan het hem helaas niet meer vragen.

Erik Nieuwenhuis

* De obligate verontschuldigingen met betrekking tot het Nederlandse koloniale verleden vóór 1947 laat ik hier maar even achterwege.