Schreef romancier Antoon Coolen ook poëzie, zoals Ton van Reen schrijft in de roman Gevallen ster? En gaf hij die gedichten in gestencilde vorm uit in eigen beheer?

Van zo’n gestencilde bundeling kan ik nergens een spoor terugvinden in de literatuur over Coolen –ik zal Van Reen persoonlijk moeten benaderen met de vraag of het bestaan van die bundel fictie is of niet. Maar schreef Coolen überhaupt wel poëzie? De bibliografie achterin de door Cees Slegers geschreven biografie bevat geen poëzie. En ook in Antoon Coolen 1897-1961. artikelen, gedichten en foto’s bijeengebracht door Bert Beulens (Uitgeverij De Pelikaan, Deurne 1980) is absoluut niets te vinden dat wijst op het bestaan van door Coolen geschreven gedichten.

Op de website van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie (NPE) – het mega-naslagwerk onder constructie – staat in het ‘Alfabetisch overzicht van dichters’ de naam ‘Coolen, Anton (1897-1961)’. Coolen schreef volgens de NPE dus wel degelijk poëzie, maar het lemma over de dichter is helaas nog niet aanwezig. Daarom NPE-(hoofd)redacteur Bart FM Droog gemaild:

Ik zag op de NPE dat je ook ‘Coolen, Anton’ tussen de dichters hebt staan. Ik heb van Coolen geen gedicht kunnen traceren – kun jij mij helpen?

Dat kon hij. En wel

Vanwege dit:

Anton Coolen (Wijlre, 17-4-1897/Eindhoven, 9-11-1961)

Prozaïst. Een van de bekendste Nederlandse bestsellerauteurs van z’n tijd. Zijn roman Dorp aan de rivier (Nijgh & Van Ditmar, 1934) beleefde in 2010 de 42ste druk. Overleed ten gevolge van een mysterieuze val uit een trein.

In de bloemlezing: Moderne Nederlandsche religieuze lyriek, De Tijdstroom, Lochem, [1942], 2de herziene druk.

Bart licht toe:

Deze anthologie verscheen in een grote oplage en rechtvaardigt daarom de opname van Coolen als dichter.

Zijn toekomstige NPE-lemma zal evenwel zeer beknopt worden (zoiets a la Tommy Wieringa of Jan Cremer), omdat hij inderdaad bovenal prozaïst was.

Los daarvan: deze bloemlezing heeft op lange termijn nogal wat gevolgen gehad. Een van de twee samenstellers, Jan H. Eekhout – http://www.nederlandsepoezie.org/dichters/e/eekhout.html – , was een fervent nazi. Daarom dachten velen onterecht dat de andere samensteller, A.J.D. van Oosten, dat dus ook geweest moest zijn. Wat mede kan verklaren waarom de laatste na de oorlog als dichter zweeg. Al blijft dit speculatie: hij had ook psychische problemen; of die al dan niet veroorzaakt werden door de onterechte beschuldigingen is me onbekend. Prachtig dichter, overigens, A.J.D. van Oosten. Schreef nog steeds actuele blues- on the road en arbeidersgedichten in de jaren twintig en dertig.

De Openbare Bibliotheek van Groningen bezit geen exemplaar van Moderne Nederlandsche religieuze lyriek, zodat ik maar weer eens mijn toevlucht neem tot boekwinkeltjes.nl. En ja hoor, daar is de bloemlezing verkrijgbaar.

In de alfabetisch op dichtersnaam geordende bundel, ‘Tweede vermeerderde druk’, staat op de pagina’s 68 en 69 het door Antoon (met dubbel o, dus dat moet nog even worden veranderd op de NPE) Coolen geschreven gedicht O bloeiende boom in ’t paradijs. ‘(Naar een 12de eeuwsch Duitsch Marialied, dichter onbekend).’ – de merkwaardige buitenhaakse punt vond ik bijzonder genoeg om te citeren.

Al uit de eerste strofe blijkt dat Antoon Coolen geen groot dichter was:

O bloeiende boom in het paradijs

Uw vrucht is de heele wereld tot spijs

Uw takken bloeien in het engelkoor

In Uwen bloei ons steeds verhoor.

En de laatste twee verzen van het gedicht doen helemaal de deur dicht:

Uw liefde boven alle liefde bloeit

Als vuur boven alle warmte gloeit.

Zo slecht rijmen, daar kom je alleen mee weg als je heel goed rijmen kunt – het klinkt wat paradoxaal, maar dat valt wel mee: als zo’n rijm voortkomt uit kunde, dan is het expres en dus zinvol; komt het voort uit onmacht, dan is het armoe troef.

De Nederlandstalige dichter die het mooiste kan rijmen van allemaal (mede daarom mijn favoriete levende dichter) is Hans Verhagen. Hij is dan ook één van de weinigen, zo niet de enige, die het kan maken om een bundel te beginnen met slecht rijm – zoals hij waagde in Moeder is een rover (Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2004). De eerste strofe van het eerste gedicht:

Die het kwade spreken krijgen steeds meer te vertellen

In dit ondermaanse licht ontleend aan schaduwen

anderen de vingers breken tot ze niet meer meetellen

om ooit de sultans ezel voor zich uit te mogen duwen

Prozaïst Antoon Coolen overleed op 9 november 1961 aan een hartaanval. Het lijkt nogal bizar: op 11 oktober een val uit een rijdende trein overleven zonder al te ernstige schade op te lopen, en een maand later alsnog de pijp aan Maarten geven. Of de hartklap een verlaat gevolg is van het uit de trein kukelen – ik bedoel: of zijn oude lichaam door de val een opdonder heeft gehad die veel groter was dan zich aanvankelijk liet aanzien en zijn hart het daarom na een maand alsnog opgaf –, daarover wordt druk gespeculeerd maar is niets met zekerheid te zeggen.

Beetje onbevredigend einde, maar ja, dat is de dood meestal.

Karel ten Haaf